De belevenissen van Rodie de Eekhoorn

copyright Tinie Engelen-Luttikhuizen

Dit boek is tevens beschikbaar als luisterboek.
Ook kun je het hier lezen of downloaden als pdf-bestand.
Informatie: tinie.engelen@gmail.com


Inhoud
1 Alleen verder
2 Ziek
3 Op verkenning, een ontmoeting
4 De eerste eekhoornmaisonnette
5 Bruns krijgt wilde ideeën
6 Eekhoorn wordt een bijzondere vader
7 Op kraamvisite
8 Een mooie voorraadkelder
9 Onweer in het bos
10 Lokroep van de natuur
11 Wie is er ook in het bos?
12 Nieuwe vriendschap wordt geboren
13 Een ongeluk
14 Een burcht in het bos
15 Garrulus Glandarius, de Vlaamse Gaai
16 Hond in de penarie
17 Bruns heeft veel te vertellen
18 Fredo is terug
19 Bijzondere ruiters
20 Onheil op het heideveld
21 Raadsel opgelost?
22 Lupo stelt zich voor
23 Alles valt op z’n plek
24 Een onverwachte verrassing op de manege
25 Een gevaarlijke slang
26 Uitnodiging en verrassing
27 Onder de grond 
28 Kletterende strijd
29 Weerzien

1 Alleen verder…

Rodie had afscheid genomen van zijn vrienden Konijn de Grijze, de dames konijn Kanini en Moer, de haas Pascha en Pegel de egel. Hij stond er nu alleen voor. Een beetje onwennig nog blikte hij om zich heen naar de dennenbomen. Hij had al een oogje op een mooi hol, een door een specht uitgehamerde holte in een mooie dikke den. Hij hupte er snel naartoe. Aan de voet van de boom keek hij omhoog langs de hoge stam. Hij voelde zich heel erg nietig ineens. Hij overwoog zelfs om het gezelschap van zijn vrienden opnieuw op te zoeken en de plannen om zelfstandig verder te gaan te laten varen.
Maar nee, hij schudde even met zijn kopje, wiebelde even met zijn prachtige pluimstaart en klom naar boven. Terwijl hij op de rand van het hol zat, keek hij nieuwsgierig naar binnen. Er was niemand te bekennen dus hupte hij het hol in. Oeps, hij zakte een beetje naar beneden in de boom. Kennelijk was de boom onder het uitgehamerde gedeelte een beetje hol. Maar gelukkig was het gat niet zo heel erg diep. Met enige moeite zag hij kans om weer bij de ingang te komen.
Dit vroeg om een oplossing. Hij klom langs de stam naar beneden, greep een takje van de grond, ging weer omhoog en gooide het in het gat. Dit herhaalde hij nog een aantal keren, totdat er een stapeltje takken in het hol lag. Hij boog voorover het hol in, en begon met zijn voorpootjes haastig de takjes zo neer te leggen dat er een soort vloertje ontstond, terwijl hij zich met zijn achterpoten vastklemde aan de rand van het hol. Ineens kon hij zich niet meer houden en kukelde voorover het hol in. Maar, het vloertje hield hem gelukkig! Hij krabbelde overeind en keek in het rond. De ruimte voelde nu echt aan als een mooi huisje voor hem.
Het werd nu wel etenstijd, dus verliet hij het hol weer om in de buurt van de boom naar mooie verse dennenappels te zoeken. De zaadjes ervan waren zó lekker!
Al snel had hij een mooie verzameling onder de boom klaargelegd. Met twee tegelijk sleepte hij ze allemaal mee de boom in om ze daar in het hol op z’n gemak leeg te peuzelen. De leeggegeten dennenappels kieperde hij zo over de rand.
Na het gesleep en het eten van al dat lekkers was hij behoorlijk moe geworden, Hij rolde zich op als een balletje in een hoekje en viel in een diepe slaap.

2 Ziek…

Het was midden in de nacht dat Rodie ineens wakker schrok. Hij had onbedaarlijk veel last van buikpijn. Hij probeerde rechtop te gaan staan, waarbij hij kreunend zijn buikje vasthield met zijn beide voorpootjes. Hij boog voorover van de pijn, wist even niet wat hij moest doen. Hij begreep wel wat de oorzaak was van dit ongemak. Hij was natuurlijk veel te gulzig geweest. In plaats van netjes ‘op z’n eekhoorns’ een voorraadje aan te leggen, had hij in zijn hebberigheid al zijn als voorraad bedoelde eten in één keer opgegeten!
Oh wat had hij een spijt! Hij kreeg het benauwd in het hol waarin hij zich eerst zo veilig had gevoeld. Meer vallend dan klauterend ging hij naar beneden langs de boomstam. Hij wist niet waar hij het zoeken moest! Hij strompelde een beetje heen en weer, totdat het teveel gegeten eten zich een weg baande naar buiten. En voorovergebogen spuugde hij zijn maag leeg. Wat voelde hij zich ellendig! Een harde wind baande zich door zijn darmen en vond met een knal een uitweg. Tegelijk poepte hij in een sneltreinvaart alles wat er nog teveel in zijn buik zat eruit. Wat een smeerboel! Ondanks dat hij alleen was in zijn ellende schaamde Rodie zich enorm voor zijn gulzigheid.
Nu hij zijn maag en darmen geleegd had, begon hij zich langzaamaan beter te voelen. Hij krabbelde over de berg lege dennenappels terug naar ‘zijn’ boom en klom weer naar zijn holletje. Hij was blij dat hij zijn hol nog net niet had bevuild! Want dan had hij een nieuwe boom moeten zoeken waar dan hopelijk een andere specht op tekeer was gegaan.
Hij besloot één ding: Dit ging hij nooit meer zo doen! Als hij echt in dit bos wilde blijven wonen, moest hij zich verstandiger gaan gedragen, netjes een voorraad aanleggen, gepaste hoeveelheden eten, en daardoor beter voor zichzelf zorgen.
Wát miste hij zijn vrienden nu! Hij had nu echt behoefte aan de weerklank en de zorg van Kanini, en aan de wijsheid van Grijnijn, en de spot van Pascha. Zelfs de stekeligheid van Pegel miste hij.
Tegelijkertijd realiseerde hij zich, dat hij de keuze die hij had gemaakt niet meer terug moest draaien. Wel moest hij beter nadenken over zijn toekomstplannen, en daarbij de lessen die hij had geleerd in het samenleven met de andere dieren goed gaan toepassen.

3 Op verkenning, een ontmoeting…

Rodie werd de volgende ochtend wakker van het geluid van een zingende merel. Hij bleef nog even genietend in zijn hol in de boom liggen. Hij voelde zich nu gelukkig helemaal weer beter! Hij bedacht nogmaals dat zo’n schranspartij niet nog een keer mocht gebeuren. Hij besloot op te staan en zijn nieuwe bos eens wat verder te gaan verkennen. De daad bij het woord voegend klom hij naar beneden. Hij nam zich voor de hoop lege dennenappels onderaan de stam als een herkenningsteken te onthouden, voor het geval hij ‘zijn’ boom niet meer terug zou kunnen vinden. Hij liet er voor de zekerheid nog even een reukspoor in de vorm van een plasje op achter. Toen hij dit had gedaan ging hij op pad. Eerst rende hij even een aantal keren flink heen en weer, daar had hij gewoon behoefte aan gekregen. Daarna keek hij op zijn gemak in het rond. Het stuk bos waarin hij was gaan wonen stond vol met hoge dennenbomen, met hier en daar een eik, of een beuk. Dat moest hij goed onthouden, want eikels en beukennootjes waren ook heerlijk als voedsel.
Iets verderop was het wat lichter, daar begon een klein heideveldje. Aan de rand daarvan stond her en der een eenzame berk. Leuke bomen als uitkijkplek, maar verder had hij er niet zoveel aan, zo bedacht hij. Maar uitkijken was natuurlijk wel leuk, dus rende hij naar één van de berken toe en klom erin. Tijdens het klimmen zag hij in een flits een veeg roodbruin in de boom. Hij was niet alleen! Bovenin de kruin van de boom zag hij een andere eekhoorn zitten, die hem schichtig aankeek. Hij zette een gezicht op, waarvan hij hoopte dat het zo geruststellend mogelijk was, en sprak het bange beestje op een vriendelijke toon aan. ‘Hallo! Woon jij hier in deze boom?’ De eekhoorn die er wat gehavend uitzag, keek hem angstig aan en gaf geen antwoord.
Rodie bedacht dat het al bemoedigend was dat hij niet wegrende, maar bleef zitten. Nogmaals sprak hij hem aan: ‘Je hoeft echt niet bang voor mij te zijn hoor, ik doe je geen kwaad!’
De eekhoorn keek hem aarzelend aan, en bracht toen zachtjes bibberend uit: ‘k bennie bang voor jou…’ Rodie vroeg: ‘Voor wie ben je dan wel bang als het niet voor mij is?’ ‘Er liep hier een grote hond en die begon mij op te jagen, ik bleef vastzitten in een braamstruik en toen heb ik mij los getrokken en ben er vandoor gegaan’ Het was Rodie nu duidelijk waarom de eekhoorn er zo verfomfaaid uitzag. De eekhoorn hernam zijn verhaal ‘ik heb een heel eind gerend en zag toen deze boom en ben hier in gevlucht. Maar hier kan ik natuurlijk niet blijven’. Hij keek Rodie een beetje hulpeloos, maar intussen wel wat gekalmeerd aan. Rodie keek even nadenkend terug en zei: ‘In de boom naast de mijne heeft een specht ook een hol uitgebeiteld zag ik vanmorgen, is dat misschien iets voor jou? Dan worden we buren en kunnen we een beetje op elkaar letten. Hoe heet je eigenlijk? Ik heet Rodie.’ De blik van de andere eekhoorn sprak boekdelen! Hij zag ineens een gouden kans. ‘Ik heet Bruns’. ‘Aangenaam Bruns.’Rodie liet er geen gras over groeien, klom uit de boom, erop rekenend dat Bruns hem zou volgen en ging terug naar zijn boom. En inderdaad, er was een tweede hol in de boom naast de zijne.
Hij wees Bruns erop, die snel naar boven klom en in het gat verdween maar met een nog veel snellere vaart het gat weer uitkwam en de boom uit vloog! Wat was er aan de hand?

4 De eerste eekhoornmaisonnette.

Uit het gat in de boom waaruit Bruns zojuist als een speer naar beneden was geklommen, stak het kopje van een specht! ‘Ik ben me een hoedje geschrokken toen ik het hol binnenging! Ik kreeg een enorme prik in mijn lijf van de snavel van die specht’ zo stamelde Bruns terwijl hij hijgend naast Rodie stond. ‘Had je me niet even kunnen laten weten of het hol wel vrij was? Die vogel schrok zich natuurlijk ook rot van mij! Waar blijf je nou met je goeie ideeën?’ Rodie krabbelde even op zijn kopje en schudde zijn staart even op. Hij dacht nog een paar tellen na en zei vervolgens: ‘Je komt voorlopig maar bij mij in mijn hol wonen. Gelukkig is er nog genoeg ruimte over. Dus als je het niet erg vindt om dicht bij mij te zijn, kun je erbij.’ Bruns keek heel even bedenkelijk, maar vervolgens begonnen zijn oogjes te glimmen. ‘Oké, dat gaan we doen, ik kom bij jou. Kunnen we het samen gezellig hebben, niet dan?’ Hij keek Rodie even vragend aan, die bevestigend knikte. Rodie gaf Bruns een high five en wenkte hem toen naar ‘zijn’ boom.
Bruns klom achter Rodie aan naar boven. Bij het hol aangekomen slaakte Bruns een kreet van bewondering over het hol. ‘Man, Rodie, wat heb jij een gaaf hol zeg! Laten we er samen een leuke tijd van maken!
Rodie besloot dat hij het takkenvloertje gedeeltelijk op zou breken, zodat er als het ware een onder verdieping zou ontstaan in de holte van de dennenboom. Zodoende kon Bruns zijn eigen ruimte krijgen. En zo ontstond er in de boom een eekhoornmaisonette! Bruns en Rodie waren beide erg ingenomen met deze mooie oplossing. Toen ze zich allebei terug hadden getrokken in hun eigen deel van het hol, klonk al snel het gesnurk van een uitgeputte Bruns.
Rodie lag nog een poos wakker. Toen hij op verkenning ging deze ochtend had hij niet kunnen bedenken dat hij diezelfde avond nog samen zou wonen met een andere eekhoorn. Toen hij besloot alleen verder te gaan en niet bij zijn dierenvrienden te blijven, dacht hij ook echt alleen te zullen zijn.
Maar de werkelijkheid was anders. Hij was wel blij dat hij nu bij een soortgenoot was die hem in ieder geval goed kon begrijpen. Tenminste, dat hoopte hij. En met die gedachte sliep hij in.

5 Bruns krijgt wilde ideeën…

Zowel Rodie als Bruns sliepen een gat in de dag. De vele gebeurtenissen hadden beiden flink moe gemaakt. Toen Rodie wakker werd, was hij even vergeten waar hij was. Ineens drong het weer tot hem door. Hij woonde in een hol, in een nieuw bos, en bij hem was ook nog een andere eekhoorn ingetrokken. Ineens vormde hij een woongemeenschap! Tjonge zeg, dat dit hem zomaar was overkomen… Onder hem in het hol, hoorde hij Bruns wakker worden. Luid gapend maakte hij zijn aanwezigheid kenbaar.
‘Goedemorgen Bruns’, zei Rodie ‘heb je goed geslapen?’. ‘Prima’ antwoordde de eekhoorn terwijl hij omhoog kwam naar de bovenste ruimte. ‘Wat een mooie dag is het vandaag! Beneden kon ik dat niet zo goed zien, omdat het daar allemaal dicht is. Jij hebt lekker daglicht door de ingang’, Rodie keek even rond, inderdaad, Bruns had gelijk. Hij zag dat het lekker licht was.
‘Ik heb een idee’, begon Bruns, ‘zullen we mevrouw Specht vragen of ze in het onderste hol ook een opening wil hameren? Dan heb ik mijn eigen ingang, en daglicht, en dan kan jouw vloer weer dicht, wat dan mijn plafond wordt.’
Rodie dacht er even over na. De helft van zijn hol definitief afstaan? Wilde hij dat wel? Maar hij realiseerde zich ineens dat hij het hol ontdekt had zonder te weten dat er nog zo’n holle ruimte onder zat. Toen leek het idee van Bruns hem nog niet zo gek!
Bruns en hij gingen samen op een tak zitten die dicht bij het nest-hol van mevrouw Specht hing. ‘Wil jij het vragen?, zei Bruns. ‘Ik heb haar gisteren zo laten schrikken dat ze er vast niet over denken wil om ons te helpen.’ Rodie vond dit wel logisch klinken en knikte.
Hij haalde diep adem, kuchte een keer en zei op zijn meest vriendelijke toon: ‘mevrouw Specht, mag ik u iets vragen?’ Mevrouw Specht stak haar kopje uit het hol in de boom naast de hunne en zei een beetje vinnig ‘ga je gang, als je maar niet in mijn hol wilt wonen!’ Rodie ging verder: ‘Nee hoor, dat willen we helemaal niet, we willen in dit hol blijven, maar, we willen graag een extra gat in onze boom, zodat we ook een toegang hebben in het onderste hol.’ De aandacht van mevrouw Specht was nu echt getrokken. Rodie legde uit hoe de vork in de steel zat. Dat het hol diep was en dus in twee verdiepingen verdeeld was, maar dat de onder verdieping geen eigen ingang had. Hij vroeg of zij misschien een tweede gat kon hameren onder het eerste om dit probleem op te lossen.
Mevrouw Specht verslikte zich bijna van het lachen om dit grappige idee. Maar het stond haar wel aan. ‘Ja jongens, dat wil ik wel voor jullie doen, maar dan moeten jullie intussen wel mijn eieren warmhouden in mijn hol.’
En zo gebeurde het. Er klonk een luid ratatatata in het bos terwijl mevrouw Specht tekeerging op de boom van Rodie en Bruns. En de eekhoorns zaten samen in het hol van mevrouw Specht om de beurt haar eieren warm te houden!

6 Eekhoorn wordt een bijzondere vader

Afwisselend zaten Rodie en Bruns op de eieren van mevrouw Specht. Ze hoorden haar luid hamerend bezig om in hun boom een mooie opening te maken die toegang moest gaan geven aan het hol van Bruns. Ze moest er best heel wat energie in stoppen, want hoewel de binnenkant best wel hol was en redelijk zacht, was de buitenkant nog heel stevig. Dat was natuurlijk ook wel een goede zaak, anders zouden beide holen snel uitgewoond raken, en dat was niet de bedoeling. En intussen zaten de eekhoorns letterlijk hun tijd uit, ze pauzeerden om beurten op de rand van het hol. Er was onvoldoende ruimte om samen in het spechtenhol te zitten.
Terwijl het Rodies beurt was om de eieren van mevrouw Specht warm te houden, voelde hij ineens iets kraken onder zijn lijfje. Hij schrok enorm. Hij had toch niet onvoorzichtig gedaan? Maar nee, één van de eieren was bezig uit te komen! Even later voelde Rodie een gewriemel. Toen hij keek wat er aan de hand was, zag hij een spechtenkuiken onder zich! Hij riep naar Bruns die op het randje van het hol zat. ‘Bruns, haal snel mevrouw Specht hierheen, één van haar kuikens is geboren!’ Terwijl hij dit zei probeerde hij intussen het kuiken zo goed mogelijk te beschermen en warm te houden. Het nestelde zich tussen de plooien van zijn vacht, terwijl Rodie zijn pluimstaart eromheen vouwde.
Het gehamer stopte, en mevrouw Specht kwam het hol binnen. Ze keek naar Rodie, die aan de kant ging om haar het kuiken te laten zien. ‘Dat heb je mooi gedaan, eekhoorn, een specht uitgebroed, wel heb ik van mijn leven…’ Ga nu maar gauw aan de kant, dan neem ik het van je over. De andere eieren zullen nu ook niet zo lang meer op zich laten wachten, denk ik. Hoe heet je eigenlijk, want dit jong moet ik nu wel naar jou vernoemen’ ‘Rodie is mijn naam, mevrouw Specht’ stamelde de beduusde eekhoorn. ‘Oké dan, Rodé, zal hij heten, van Rodie Eekhoorn. Ga nu maar naar jullie eigen boom, dan kun je zien of het gat dat ik gemaakt heb groot genoeg is. Ik zie jullie wel weer, hè.’
Rodie nam snel de benen, nog geschokt door wat er was gebeurd. Was hij nou echt een soort vader geworden van een jonge specht? Bruns die alles had meegekregen vanaf een afstandje stond schuddebuikend van het lachen onder hun boom. ‘Gefeliciteerd, vader Rodie, met de geboorte van je bijzondere kind’. Hij sloeg hem op zijn schoudertje. ‘Dat kunnen niet veel eekhoorns zeggen, dat ze vader van een specht zijn geworden.’ En weer schoot hij in de lach. ‘Kom we gaan naar boven, eens even kijken wat mevrouw Specht hier voor elkaar heeft gekregen.
Ze klommen de boom in en inspecteerden het werk van mevrouw Specht. Dat was práchtig! Er was een mooie ingang ontstaan naar het onderste hol! Snel maakten ze het plafond naar het hol van Rodie weer dicht. Nu kon Bruns echt zijn eigen hol gaan betrekken!
Wat een dag was het geweest zeg! Hoog tijd om te gaan slapen! ‘Welterusten Rodie’ zei Bruns.
‘Slaap lekker’ antwoordde Rodie. En zo hadden ze elk hun eigen plek!

7 Op kraamvisite

Het eerste dat bij Rodie opkwam, toen hij de volgende morgen wakker werd was zijn bijzondere vaderschap van de vorige dag. Natuurlijk wist hij wel, dat het in werkelijkheid heel anders zat. Maar toch… Hij snelde zijn hol uit, omhoog zijn boom in, naar de tak waar hij dicht bij het hol van mevrouw Specht kon komen.
Hij hoorde één en al leven uit het nest in het hol komen. Terwijl hij zijn nekje bijna verrekte in een poging om wat te kunnen zien, verscheen het kopje van mevrouw Specht uit de opening. ‘Goedemorgen Rodie’ zei ze, ‘jij wilt zeker jouw kleine spruit zien hè?’ Ze grinnikte bij haar woorden. ‘De andere vijf eieren zijn ook uitgekomen, dus jouw Rodé heeft intussen broertjes en zusjes gekregen. Ik heb het er flink druk mee! Kom straks maar op kraamvisite met die maat van je, hoe heet ie eigenlijk?’ Ze keek hem vragend aan. ‘Bruns, mevrouw Specht, zo heet hij.’ ‘Oké, dan zie ik jullie straks wel verschijnen.’ Met die woorden week ze weer naar achteren, het hol in.
Rodie draaide zich om, ging naar beneden naar het hol van Bruns. Hij keek om het hoekje en zag dat die nog diep lag te slapen. Hij overwoog om hem wakker te maken, maar deed dat toch maar niet. Hij had er zelf ook een hekel aan om uit zijn slaap gehaald te worden, en Bruns was blijkbaar een flinke slaper. Hij ging weer terug naar zijn eigen hol om bij daglicht de boel nog eens op zijn gemak te inspecteren. Hij ontdekte dat de vloer nog wat extra versteviging kon gebruiken. Dus begon hij op de grond takjes te zoeken die hiervoor goed dienst konden doen. Hij vond er een paar waar nog naalden aan zaten. Die leverden een fraai beklede vloer op en na niet al te lange tijd kon hij intens tevreden in het rond kijken.
Beneden hem hoorde hij intussen een zacht gerommel. Dat moest Bruns zijn. Hij constateerde dat het hol op deze manier ook aardig geluiddicht was geworden, er kwam niet veel geluid door. Er viel een schaduw over de vloer van het hol. Hij zag in het tegenlicht Bruns staan bij de ingang. ‘Kom verder vriend, uitgeslapen? Ik ben intussen druk bezig geweest, kijk maar!’ ‘Mooi man, dat hol van jou ziet er nu nog gelikter uit!’ Rodie moest inwendig lachen om de woordkeus van Bruns.
‘We zijn uitgenodigd om op kraamvisite te komen bij mevrouw Specht. Het eerste kuiken heeft er nog een stel broertjes en zusjes bij gekregen vannacht.’
De eekhoorns gingen na een ontbijtje van dennennaaldenzaadjes gegeten te hebben naar de buurboom. Snel klommen ze omhoog naar het hol van mevrouw Specht die hen al aan had horen komen.
In het nest was het nu een drukte van belang. Bruns ging als eerste naar binnen. Hij bewonderde de kuikens en complimenteerde mevrouw Specht met haar kroost, waarna hij weer vliegensvlug het hol verliet. ‘Ik ben niet zo’n ster in dit soort dingen’. Nou dat was Rodie wel duidelijk, die zelf ongeduldig had zitten wachten tot hij naar binnen mocht.
Hij ging het hol in en één van de kuikens strekte zich onmiddellijk naar hem uit. ‘Hij kent je nog’ zei mevrouw Specht met een glimlach. Rodie aaide het kuiken dat dicht tegen hem aan ging zitten. En bijna als vanzelf plooide Rodie zijn staart er weer omheen, net zoals hij gedaan had toen het net uit het ei was gekomen. Mevrouw Specht keek het tafereel met veel plezier aan. ‘Zie eens aan, als ik om oppas verlegen zit, hoef ik niet lang te zoeken!’ Rodie begon ook te lachen. ‘U zegt het maar, buurvrouw Specht, als het nodig is kom ik wel opdraven. Maar nu gaan we er weer vandoor. Tot ziens!’ Met die woorden verliet ook hij het hol.

8 Een mooie voorraadkelder

Rodie moest lachen toen hij zag, dat Bruns precies hetzelfde deed als hij de eerste ochtend in dit bos had gedaan, namelijk keihard heen en weer racen. Hij bleef met z’n pootjes over elkaar staan kijken naar de snelle capriolen van de andere eekhoorn.
Even later stond Bruns hijgend naast hem. ‘Wat een fijn bos is dit zeg, en lekker veel te eten hier, mán, moet je zien wat een boel dennenappels!’
‘Dáár wil ik het even met je over hebben, Bruns’ zei Rodie. En hij vertelde Bruns over zijn schandelijke gedrag de eerste avond, en hoe slecht hem dit was bekomen. Bruns keek hem wat ongelovig aan. ‘Ik geloof t’er niks van dat mij dat ook gebeuren ken hoor!’ Rodie haalde zijn schouders op. ‘Nou dan geloof je me toch niet? Dan merk je het vanzelf wel, maar kom dan niet bij mij zeuren dat ik je niet heb gewaarschuwd.’ Bruns keek een beetje schuin op naar Rodie, hij zag wel dat deze het echt meende. Hij bond in: ‘Oké, ik zal oppassen.’ En met die woorden keerde hij zich om en liep in de richting van een grote beuk die ietsje verderop stond.
Roetsjj, daar rende hij de mooie boom in. Rodie volgde hem iets bedaarder. Samen keken ze om zich heen naar de takken en bladeren. ‘Ik denk dat hier heel veel beukennootjes vandaan gaan komen, lekker om te verzamelen als voorraad voor de winter!’ zei Rodie. ‘Huh, voor de winter, man, hoezo dattan?’ Rodie zuchtte even. Bruns had nog een hoop te leren begreep hij intussen. Hij voelde zich veel ouder dan Bruns, ook al vermoedde hij dat het verschil in tijd gemeten waarschijnlijk niet zo groot was. Hij had kennelijk toch een hoop geleerd toen hij in het gezelschap van de andere dieren had geleefd.
Hij besloot het over een andere boeg te gooien. ‘Bruns, we hebben nu allebei wel een mooi eigen hol in onze boom, maar we hebben nog geen andere ruimte, om dingen op te slaan en zo.’ Bewust vermeed hij het woord wintervoorraad, als was dat wel wat hij eigenlijk bedoelde. Jij hebt hiervoor vast wel een goed idee? Iets vlakbij of onder onze boom?’ Bruns keek hem verrast aan, dat Rodie dacht dat hij wel een goed idee zou kunnen hebben. En dat was precies wat Rodie probeerde te bereiken. Hij moest natuurlijk wel de medewerking van Bruns krijgen nu ze elkaar zo dicht op de lip zaten.
Bruns rende terug naar hun boom. Hij liep er omheen, en keek er heel goed naar. Hij krabbelde wat met zijn pootjes rond de voet van de stam en ontdekte zó dat er een holte onderin was. Hun dennenboom had voor hen een mooie voorraadkelder! Blij riep hij Rodie erbij, die het moment gelijk aangreep om Bruns een compliment te maken. Samen groeven ze de opening een beetje verder uit, zodat de holte goed toegankelijk was. Hun eigen voorraadkelder was een feit! Er was alweer een welbestede dag om.
In de volgende dagen vulden ze de ruimte met dennenappels en wat ze ook maar vonden aan eetbaar materiaal dat bewaard kon worden. Ze lieten ruimte over voor de beukennoten en de eikels als de tijd daarvoor zou zijn aangebroken. En zo kreeg Rodie zijn zin. Er was een ruimte, er was samenwerking en er was een beginnende wintervoorraad! En ook Bruns was er blij mee. ‘Man ik voel me echt happy hier!’.

9 Onweer in het bos

De weken regen zich aaneen. Rodie en Bruns hadden hun draai al helemaal gevonden samen. Natuurlijk waren er af en toe wel wat strubbelingen, omdat ze beiden best wel een wat onstuimig karakter hadden. Maar ze zagen gelukkig kans om deze ruzietjes weer bij te leggen.
De kuikens van Mevrouw Specht waren allemaal al uitgevlogen, de wijde wereld in. Op één na. Rodé (het enige kuiken dat een naam had gekregen) bleef in de buurt van de boom van Rodie en Bruns. Mevrouw Specht had haar nest-hol allang verlaten en was verder getrokken. Rodé was uitgegroeid tot een prachtige bonte specht met een zwart en wit verenkleed en een rode vlek op zijn kopje. Rodie was er intussen achter gekomen, dat daaraan te zien was dat Rodé een mannetje was.
Zo was het een vertrouwd tafereel geworden dat Rodie en Bruns speelden in hun grote den terwijl Rodé eromheen cirkelde. Aan zijn roep – tsjik – was te horen dat hij het ook naar zijn zin had. Rodie vond het heel grappig, dat Rodé nog altijd bij hen in de buurt bleef.
Midden op een dag werd het opeens heel erg donker in het bos. De lucht was dreigend blauwgrijs geworden en de temperatuur daalde tot een onaangename kilte. Rodie schrok. Het herinnerde hem aan de plotselinge weersverandering die optrad toen hij nog in de boom vlakbij het bosmeer woonde. In de storm die toen volgde was hij zijn huis kwijt geraakt.
Bruns en hij gingen angstig hun hol in om de gebeurtenissen af te wachten. Buiten begon het te weerlichten gevolgd door flinke donderslagen. Rodie was echt bang nu.
Tot grote verrassing van de eekhoorn kwam ineens Rodé de specht zijn hol binnen. Hij kwam dicht tegen hem aanzitten. Kennelijk had de vogel zijn onrust bespeurd en kwam hij hem nu wat geruststellen! Wat een bijzonder moment!
De onweersbui was intussen echt losgebarsten, flitsen, donderslagen, een geselende regen en hagel, wat ging het buiten tekeer! Na wat wel een dag leek maar in werkelijkheid nog geen uur had geduurd bedaarde het buiten en kwam er een waterig zonnetje tevoorschijn.
De dieren verlieten hun hol om te inspecteren wat de bui allemaal veroorzaakt had. Dat viel gelukkig alles mee. Hier en daar een afgewaaide tak, maar de meeste bomen hadden het onweer goed doorstaan. Rodie was enorm opgelucht en dankbaar voor de veiligheid die zijn boom hem had geboden. Hij was ook blij dat de specht hem een stukje rust had gegeven.
Hij genoot van de zon die langzaam onderging boven het bos. Tijd om te gaan slapen! ‘Welterusten Bruns en Rodé!’ Bruns antwoordde: ‘Maf ze, vrienden!’ ‘Tsjik’ zei Rodé. En het werd stil…

10 Lokroep van de natuur

Op een dag ging Rodie op pad in het bos. Aan de rand van het heideveld zag hij in de berken opnieuw een schaduw van een eekhoornstaart! Hij ging dichterbij om poolshoogte te nemen. Hij voelde zich gegrepen door een vreemde opwinding. Toen hij in de berk klom waar hij de schaduw had gezien, zag hij vanuit zijn ooghoek een hele mooie eekhoorn zitten. Hij racete ernaartoe, maar zag dat de eekhoorn niet rustig bleef zitten maar met een vaart in de volgende berk verdween. Hij jaagde er achteraan. Hij begreep zelf niet goed wat hij aan het doen was, maar op de één of andere manier móést het. Hij zag de eekhoorn in een hol in de boom verdwijnen en dook ook het hol in.
De eekhoorn bleef zitten in een hoekje van het hol, ook deze keer een verlaten spechtennest. ‘Hoi, wie ben je? Ik ben Rodie.’ De eekhoorn keek hem met zwarte kraaloogjes aan. ‘Ik ben Ilse’. De eekhoorn was dus een vrouwtje. En een móói vrouwtje ook. Rodie was plotsklaps helemaal verliefd! Hij bracht een tijdje door met Ilse die hem ook best wel zag zitten. En zo gebeurde, wat er meestal gebeurt als twee dieren elkaar heel erg lief vinden. Na een poosje ging Rodie weer terug naar zijn eigen boom. Zijn opwinding was bedaard. Om de één of andere reden vertelde hij niets over het gebeurde aan Bruns. Dat was een beetje raar, want meestal vertelden de twee vrienden elkaar wat ze mee hadden gemaakt.
Diezelfde dag zag Rodie hoe Bruns op pad ging. Ook hij toog richting het heideveld. En uit de verte zag Rodie Bruns ook verdwijnen in het hol van Ilse. Het zou toch niet?? Maar jawel, Ilse vond ook Bruns erg lief. Bij eekhoorns is het zo dat er meer mannetjes verliefd worden op één vrouwtje en dat de vrouwtjes dat prima vinden. Zo zit hun eekhoorn-natuur in elkaar.
Bruns kwam weer terug naar hun boom. Terwijl hij voor de ingang van het hol van Rodie ging zitten, zei hij terwijl hij hem een vette knipoog gaf: ‘mooie dame is daar komen wonen hè.’ En met die raadselachtige uitspraak verdween hij in zijn eigen hol.
In het hol van Ilse gebeurde intussen van alles! In de dagen na het herenbezoek was ze koortsachtig aan het werk gegaan met het bekleden van het hol met bladeren, gras en ander zacht materiaal. En nadat er ruim een maand voorbij was gegaan na die vreemde dag vol verliefdheid kwamen er vijf eekhoorns ter wereld. Zowel Rodie als Bruns waren vader geworden!
Rodie en Bruns hadden nog helemaal niet in de gaten wat er was gebeurd. Pas nadat ze een paar dagen later de jonge eekhoorns rond zagen scharrelen bij de berk van Ilse drong het tot hen door. Ze schaterden van plezier, sloegen elkaar op de schouders, en riepen ‘gefeliciteerd’ naar Ilse. Die keurde hen geen blik meer waardig. De natuur had z’n beloop gehad, en dat was het dan. Het was wel duidelijk dat Rodie en Bruns zich nergens mee moesten bemoeien. De eekhoornvrienden legden zich erbij neer weer verder te leven als vrolijke vrijgezellen.

11 Wie is er ook in het bos?

Het was nog stil toen Rodie wakker werd. Hij stak zijn kopje uit het hol om de omgeving in zich op te nemen. Het was nog nacht. Waarvan was hij wakker geworden? In het schaarse licht was niet veel te zien. Wacht, daar hoorde hij het weer! Geritsel op de grond, tussen de bomen. Rodie sperde zijn oogjes wijd open. En ineens zag hij het. Er scharrelde een beest beneden rond. Het was een fraai diertje, grotendeels zwart-grijzig, maar in zijn wat spits toelopende snuit waren brede helderwitte strepen te zien.
Rodie keek nog wat beter. Wat een mooi diertje! Heel voorzichtig daalde hij af naar de grond. En met zijn zachtste stemmetje, in de hoop het beestje niet te laten schrikken, sprak hij het aan. ‘Dag, wie ben jij? Ik ben Rodie de eekhoorn.’ Het diertje schrok gelukkig niet van hem. Hij keek wel een beetje verrast op. ‘Ik dacht nog wel dat ik zo zachtjes deed. Ik weet heus wel dat jij een eekhoorn bent hoor! Ik heb jou en je vriend al vaak zien rennen in jullie boom. Maar jullie merken nauwelijks iets op. Ik heet Ursus Meles, ik ben een Europese das. Die kennen jullie blijkbaar niet. Noem me maar Meles.’ En na dit verhaal keek hij de eekhoorn verwachtingsvol aan, in de hoop meer van hem te horen. Rodie liet zich niet onbetuigd. ‘Nou ja zeg, dat is ook wat, dat Bruns – dat is mijn vriend – en ik je nog nooit hebben gezien. Sorry hoor. Ik hoop dat je het niet al te erg vindt. Ik ben blij kennis met je te maken, mooi dier dat je bent!’ Met die laatste woorden probeerde hij Meles een beetje te vleien. Maar hij meende wel wat hij zei. Rodie vond de das echt mooi.
Bruns was intussen ook wakker geworden van het rumoer. In tegenstelling tot Rodie die de das heel behoedzaam benaderde kwam Bruns met een vaart naar beneden roetsjen en begon gelijk luidkeels te kletsen. ‘Hé hallo zeg, wat gezellig, een nieuw dier in de buurt. Kom je ook hier wonen? Wie ben je eigenlijk. Ik ben Bruns, de eekhoorn. Ik ben een vriend van deze knaap hier. Wij zijn boomdelers, zoals je ziet.’ Rodie viel hem snel in de rede, bang dat Bruns zich geroepen voelde tot nog meer ontboezemingen waarop zowel hij als Meles niet echt zaten te wachten.
Meles zag en hoorde het allemaal aan. Rodie begon weer te praten. ‘Dit is dus Bruns. En Bruns, deze mooie meneer is Meles, de das. Hij was hier al langer in de buurt heeft hij mij zojuist verteld.’
Meles pakte de draad weer op: ‘Nu we alle plichtplegingen hebben gehad… Jongens ik zoek een plek om een burcht te bouwen. Ik heb namelijk ook behoefte aan een huis, maar dat is niet in een boom, maar ik bouw mijn eigen hol in de grond. Daar kan ik dan gaan wonen, liefst met mijn familie. Wij hadden een mooie burcht vlakbij een bos in de rand van een weiland, maar toen kwam er een vos en die heeft onze burcht gekraakt.’
Rodie herinnerde zich ineens een verhaal van Konijn de Grijze, die vertelde dat hij een nacht had doorgebracht in een vossenhol in een weiland. Zoveel toeval kon er toch niet zijn?
Maar Meles vertelde verder. ‘In dat weiland liep ook een groot paard, Pake, maar daar hadden we helemaal geen last van. Die liet ons gewoon met rust. Maar die akelige vos, die heeft het ons onmogelijk gemaakt om daar te blijven. Toen ben ik onderweg gegaan om een plek voor een nieuwe burcht te zoeken. Als me dat is gelukt, zoek ik mijn familie en vrienden weer bij elkaar om daar samen te gaan wonen.’

12 Nieuwe vriendschap wordt geboren.

Rodie verlangde er ineens heel erg naar om dit verhaal met Konijn de Grijze te kunnen delen. Die zou het vast heel bijzonder hebben gevonden dat hij eigenlijk in een dassenburcht in plaats van in een vossenhol had overnacht. Maar Konijn de Grijze was niet meer in de buurt.
Rodie begon Meles zijn eigen verhaal te vertellen, omdat ook hij te maken had gehad met dakloosheid. Meles hoorde belangstellend het verhaal aan over de boom waarin Rodie ooit woonde, die ten onder was gegaan in de storm, en hoe hij bevriend raakte met Konijn de Grijze en met hem samen weer anderen had leren kennen zoals Moer en Kanini, een spierwitte moeder en dochter konijn, en niet te vergeten, Sacha de haas en Pegel de egel. En hoe hij in zijn eentje in het dennenbos was achtergebleven, waarna hij niet lang daarna Bruns had leren kennen.
‘Jij lijkt mij een heel sociaal dier, Rodie de eekhoorn!’ zei Meles. ‘Dat kan nog wel eens goed van pas komen. Ik denk dat ik maar hier in de buurt blijf. Jij hebt hopelijk nog geen vossen gezien in de nabijheid?’
Rodie en Bruns schudden tegelijkertijd met hun kopjes. ‘Nee, die hebben we hier niet gezien.’ Melis knikte tevreden. ‘Mooi, dan ga ik hier dicht in de buurt aan de gang. Misschien iets meer in de richting van het heideveld daar,’ hij wees naar het heideveld met de berken waar Rodie en Bruns hun ‘relatie’ met Ilse hadden beleefd.
Meles grinnikte. ‘Jongens jullie dachten toch zeker niet dat ik daar die moeder eekhoorn met haar jongen niet gezien had hè? Ze heeft heel wat te stellen met dat vijftal van haar. Maar ik weet dat jullie je daar niet mee moeten bemoeien. Een eekhoorndame lost dat altijd zelf wel op.’
Rodie haalde opgelucht adem. Gelukkig, geen geheimen voor deze nieuwe vriend. Zó had hij het het liefst. Bruns kon het niet zoveel schelen. Zolang hij zijn hol had, voldoende te eten, wat gezelligheid, een boom om in te dollen, af en toe een eekhoorndame, dan was het voor hem oké.
De das scharrelde in de richting van het heideveld, waar hij rustig begon met het graafwerk. De hele nacht ging hij hiermee door, tot het echt licht was geworden. Voordat hij het wist had hij al een flinke ondergrondse ruimte gemaakt, met meerdere kleine gangen. Toen was het voor hem hoog tijd om een flinke tuk te gaan doen.
Hij nestelde zich in de eerste gang die hij had gemaakt en viel in een diepe slaap.

13 Een ongeluk

Rodie en Bruns waren al vroeg wakker. Van Meles was niets te bekennen. Die sliep natuurlijk nog. De eekhoorns aten hun eerste hapje en doodden hun tijd met het rennen over de bomen. Ze maakten er een sport van om zo hard mogelijk naar beneden en naar boven te rennen, om dan met een enorme sprong in de boom naast te hunne te belanden. Het werd een stevige pluimstaart-workout!
Dit wilde spel moest natuurlijk een keer mis gaan. De in de loop van de tijd steeds bedachtzamer geworden Rodie kwam elke keer wel goed terecht, maar de onstuimige Bruns was minder gelukkig. Bij één van de sprongen greep hij mis en in plaats van op de tak te belanden viel hij met een enorme boog naar beneden. Hij gilde het uit van schrik!
Nu is een eekhoorn niet heel erg gauw breekbaar, maar Bruns had toch een flinke smak gemaakt. En hij bleef stil liggen. Rodie racete de boom uit en rende naar Bruns toe. ‘Bruns, Bruns, word wakker! Zeg eens wat!’ zei hij terwijl hij zich over hem heen boog. Maar Bruns reageerde niet. Rodie aaide hem zachtjes over zijn rug. Bruns kreunde, maar werd niet wakker.
Verslagen ging Rodie naast Bruns zitten. Af en toe streek hij hem over zijn lijfje. Na een tijdje wat voor Rodie wel úren leek deed Bruns eindelijk zijn oogjes een klein beetje open. Hij kreunde.’ Bruns jongen, zeg eens wat’ zei Rodie ongerust. Bruns kreunde nog een keer. Hij deed zijn bekje open en begon klaaglijk te praten. Óh, wat heb ik een pijn, wat is er gebeurd?’ ‘Je bent gevallen toen je van de ene naar de andere boom sprong. Ik schrok me naar, je werd maar niet wakker, het duurde zo lang!’
Bruns begon voorzichtig te bewegen. Eerst zijn voorpootjes, één voor één, toen zijn achterpootjes. Hij draaide zijn kopje naar links en naar rechts en weer terug. Hij boog zijn rug een beetje, zwaaide zijn pluimstaart naar voren en naar achteren en begon toen eindelijk verder te praten. ‘ik geloof dat ik nog heel ben, alles doet het gelukkig nog’ En met die woorden kwam hij langzaam overeind om gelijk weer om te vallen. ‘Oei, dat ging niet goed. Ik ben zo duizelig! Ik blijf nog maar even liggen en probeer het straks nog een keer.’ Hij vleide zich zachtjes neer.
Rodie wist niet beter dan maar naast hem te gaan liggen. Hij was zo geschrokken dat hij helemaal van slag was. Zijn hartje klopte nog altijd als een razende in zijn borstkas.
Een flinke poos later begon Bruns langzaam opnieuw te bewegen. Rodie die had liggen soezen sprong direct overeind. ‘Doe nu kalm aan Bruns, want als je snel wil dan gaat het geheid fout!’
Bruns had geleerd van de vorige keer. ‘Ik voel me al niet meer zo duizelig, gelukkig, maar ik ga het nu heel voorzichtig doen!’ De daad bij het woord voegend ging hij heel langzaam overeind zitten, terwijl hij zijn kopje tussen zijn voorpootjes steunde. Zo bleef hij een poosje, zachtjes heen en weer wiegend in die houding. Pas een aantal minuten later ging hij behoedzaam bewegend staan, en, gelukkig, hij blééf staan! ‘Het lukt nu weer, Rodie, ik ben er overheen denk ik, mán wat was dat schrikken! Ik weet niks meer, alleen dat ik ineens op de grond lag.’
Rodie schudde zijn hoofd. ‘Bruns, Bruns, wat heb je mij laten schrikken! Ik dacht echt even dat ik je kwijt was. Je lag daar zo stil op de grond. En je was met zo’n vaart naar beneden gevallen, dat je met een klap beneden terechtkwam. Ik wist echt niet hoe snel ik bij je moest komen!’
Rodie’s stem trilde toen hij dit aan Bruns vertelde. Hij zag dat het nu een beetje tot Bruns begon door te dringen, dat er iets heel heftigs was gebeurd.
‘Laten we maar gaan slapen, dat lijkt me goed voor ons allebei.’ En dat deden ze. Voorzichtig klommen ze hun boom weer in en trokken zich terug in hun eigen holletjes.

14 Een burcht in het bos

Het werd donker. Er klonken steeds meer geluiden in de nacht. Een uil riep in de verte. Rodie en Bruns probeerden in slaap te komen na de gebeurtenissen van de afgelopen dag. Omdat ze doodmoe waren, sliepen ze al snel in. Maar, de rust van de nacht werd ruw verstoord. In de buurt van hun boom maakte ‘iets’ een enorme partij lawaai. Rodie en Bruns schoten uit hun holen om te kijken waar deze herrie vandaan kwam.
Ze wreven met hun pootjes in hun ogen. Zagen ze dat wel goed? Meles was op de grond aan het werk, maar hij was niet alleen. Er liepen minstens twintig ‘Melessen om hem heen! Wat was er toch aan de hand. Al die dassen waren als een razende in de weer met het graven van nieuwe tunnels naar de tunnel die Meles de nacht ervoor had gegraven. Hun gegrom van inspanning was de bron van de herrie waarvan de eekhoorns wakker waren geworden.
Meles kreeg hen in het oog. Hij zag hun ontreddering. ‘Niet schrikken vrienden! Ik heb toch gezegd dat ik hier een burcht ging bewonen? En weet je, ik woon nooit alleen, maar altijd met mijn familie. Mijn vrouwen, mijn kinderen, mijn neven, mijn nichten. Samen gaan we wonen in deze burcht. Waar ik gisteren mee was begonnen was maar een eerste opzetje. Nu zijn we met z’n allen bezig om er een volwaardige burcht van te maken.’
Rodie en Bruns hoorden het verhaal met verbijstering aan. Hún bos was ineens nauwelijks hún bos meer, maar gekaapt door dit dassenvolk!
Maar ook hier wist Meles op te reageren. ‘Jongens, maak je maar geen zorgen. Als onze burcht klaar is, dan is het een groot ondergronds hol, met van allerlei kamers en gangen en voor de veiligheid minstens drie uitgangen. Veel last zullen jullie van ons niet hebben, want overdag zijn we eigenlijk altijd onder de grond. En ’s nachts gaat er af en toe een enkele das wat aan de scharrel in de buurt, maar dat doen we niet met z’n allen. Als jullie iets van ons willen, roep je mij, Meles, maar. Ik ben de baas van de club.’
Rodie en Bruns wisten niet beter te doen dan maar teruggaan naar hun holletjes en proberen de slaap weer te vatten, terwijl de bouwwerkzaamheden van de dassen snel vorderden.
En inderdaad, de volgende morgen was er geen das meer te bekennen en de grond zag er uit alsof er niets was gebeurd, behalve dan dat er hier en daar een beetje een heuveltje was ontstaan.
De dassen waren ver genoeg weg gebleven van hun boom, waardoor hun voorraadkelder aan de voet ervan ongerept was gebleven.
Ze gingen er voor de zekerheid nog even een kijkje nemen. Inderdaad, er was helemaal niets aan de hand.
Ze vonden het wel een bijzonder idee dat er tientallen dassen onder de grond woonden. Rodie herinnerde zich het verhaal van Konijn de Grijze nog, dat er in het vermeende vossenhol, dat dus eigenlijk een dassenburcht was geweest, meerdere gangen waren, waaruit De Grijze via een zijgang aan de vos ontkomen was. Hij vertelde het aan Bruns, die het ook een bijzonder leuke toevalligheid vond.
Bruns kreeg het gevoel dat hij Konijn de Grijze door de verhalen van Rodie ook een beetje leerde kennen. 

15 Garrulus Glandarius, de Vlaamse Gaai

Er ging een tijd voorbij. De zomer brak aan. De dagen waren lang en de nachten kort. Overdag was het behoorlijk warm, terwijl er af en toe een onweersbui losbarstte als het een dag heel erg broeierig was geweest. Rodie bleef nog altijd wat huiverig wanneer er ineens donkere wolken zich samenpakten. Maar gelukkig kwam het niet meer tot een storm zoals hij vroeger bij het bosmeer meegemaakt had.
Sommige nachten waren wat onrustig, wanneer de dassen aan de wandel gingen vanuit de burcht. Bruns en Rodie hadden al gezien dat er ook kleine dasjes bij waren gekomen. Het was een vruchtbaar volkje geworden.
Op een zonnige dag hoorden de eekhoorns een vreemd scheurend gekras, waar kwam die herrie ineens vandaan? Ze keken in het rond terwijl ze van boom naar boom sprongen en zagen een paar bomen verder een vogel zitten, die de bron van de herrie leek te zijn. Hij had een lichtbruine kleur, met strepen in wit, blauw en zwart en was bijzonder mooi om te zien. Bruns was natuurlijk wel zo brutaal om hem toe te blèren: ‘Hé schreeuwlelijk, wie ben jij en wat doe je hier?’ Rodie draaide zich een beetje beschaamd weg. Hij nam zich voor om het hier toch eens met Bruns over te hebben. Zo sprak je toch niet zomaar een vreemde aan? Maar de vogel was blijkbaar niet geïrriteerd over de woorden van Bruns.
‘Deze schreeuwlelijk is een vlaamse gaai. Mijn naam is Garrulus Glandarius, Kortweg Garrulus of Gaai.’ Bruns boog zijn kopje en mompelde ‘Sorry ik liet me even gaan. Ik heet Bruns en mijn vriend heet Rodie, wij zijn eekhoorns en boomdelers en we wonen in die boom daarzo,’ Hij wees naar hun mooie woonboom. De gaai begon krassend de lachen. ‘Ik snap wel dat jullie geschrokken zijn van mijn gekras. Daarmee waarschuw ik de dieren een beetje dat ik eraan kom. Maar ik kan ook best mooi zingen hoor!’ Hij begon een lieflijk melodietje te fluiten dat de eekhoorns heel wat meer aanstond. ‘Grappig’ zei Rodie ‘dat je zo gemakkelijk over kunt stappen in geluid. Ben je al lang in de buurt?’ Garrulus schudde even met zijn veren. ‘Nee, ik ben net zo’n beetje deze kant op gekomen. Ik was eerst meer in een park vlakbij een stel huizen, maar daar werd ik constant weggepest door een stel heel vervelende eksters. Daarom ben ik deze kant opgekomen in de hoop dat ik hier wat meer rust kan krijgen.’
Intussen was Rodé, de specht, ook aan komen vliegen. Hij kwetterde ‘het is hier hartstikke goed toeven hoor! Die twee eekhoorns zijn schatten. Rodie is mijn vader, weet je.’
De gaai viel bijna achterover van het lachen. ‘Ja hoor, en mijn moeder is een nijlpaard, nou lekker?’
Arme Rodé! Werd hij nu belachelijk gemaakt door die brutale gaai? Rodie greep in. In een paar zinnen legde hij Garrulus uit hoe de vork in de steel zat. De gaai begon te glimlachen en kraaide zachtjes naar Rodé ‘zit dat zo? Nu begrijp ik wat je bedoelt. Sorry hoor voor mijn reactie, het was niet mijn bedoeling om je in verlegenheid te brengen.’ Hij knikte Rodé nog een keer toe, maar kon het niet helpen dat hij weer begon te schaterlachen. ‘het kwam er ook zo mal uit’ hikte hij. ‘sorry, sorry, sorry.’ Gelukkig kon Rodé er nu ook wel weer om lachen. ‘Hm’ zei Rodé. ‘Nou welkom dan maar. In dit bos is plek genoeg, je vindt er vast wel een mooie plek om te wonen.’
En zo groeide de dierengroep in het bos weer verder. Een enkele keer kwam er een wandelaar door het bos, die meestal geen idee had van het vele leven dat zich rondom, boven en onder hem bevond. Hooguit nam een snuffelende hond weleens geuren waar die hij het liefst verder zou willen onderzoeken. Maar de bazen stonden dat nooit echt toe. Hoewel, op zekere dag… 

16 Hond in de penarie

Het was nog vroeg, de zon was hooguit een uurtje op en de vogels waren net goed en wel klaar met hun ochtendconcert, toen er in het bos een hevig geblaf en gejank te horen was. Rodie en Bruns kwamen halsoverkop hun holen uitgestormd, om te kijken naar de herkomst van dit enorme misbaar. Op de grond zagen ze Meles die een extra hoopje zand in de ingang van de burcht deponeerde om eventuele indringers af te schrikken, en hoog boven hun hoofden hoorden ze het gekras van Garrulus en het korte scherpe getsjiep van Rodé. De herriemaker had alle dieren in hun buurt wel in de weer weten te krijgen.
Rodie en Bruns keken elkaar aan. ‘Wat, waar, waarom, is dat Rodie?’ stamelde Bruns. Ze keken om zich heen maar zagen nog niet waar het geluid, dat nu was veranderd in een klaaglijk janken, vandaan kwam. Ze renden in de richting van het heideveld. Toen zagen ze de bron van het lawaai. Een klein langwerpige bruin beest met een puntige snoet zat helemaal wanhopig met zijn korte pootjes over zijn snoet te poetsen. De eekhoorns zagen dat het beest op zijn kop al helemaal overdekt was met grote rode bosmieren. Het dier was zo dom geweest om zijn neus letterlijk in het enorme mierennest te steken dat deze ijverige diertjes aan de rand van het heideveld hadden gebouwd. ‘Help me’ jankte het beest ‘ze prikken me allemaal tegelijk in mijn snuit, au, au, au’. De mieren deden niets anders dan zich woedend op het brutale beest storten dat het lef had gehad hun nest overhoop te gooien. Goede raad was duur. ‘Help me nou!’
Bruns porde Rodie in zijn zij. ‘Dat beest mot in ieder geval uit de buurt van dat nest zien te komen. Kan ie nie effe in het zand gaan rollen tussen de heidepollen daarzo?’ Dat was een goed idee! Rodie duwde en trok aan het beest tot hij tussen de heidepollen in het zand lag. ‘Nu omrollen en zand over je heen gooien’ beval Rodie hem. Het hielp ook nog! ‘Het beste zou zijn als ie ook nog even een duik zou nemen, water koelt af als de mieren het op je voorzien hebben gehad’ ratelde Bruns. Hoe wist hij zo goed wat te doen? Rodie keek hem verbaasd aan, terwijl hij bij het in het zand rollende beest ging staan. ‘He daar, gaat het weer een beetje? Wie ben je eigenlijk en wat doe je hier?’ ‘Ik ben Fredo de teckel, een jachthond.’ Rodie grinnikte een beetje. ‘Nou deze jacht is je niet zo best bekomen. Hoe ben je hier zo verzeild geraakt? Ik neem aan dat je niet in het bos woont?’ Het laatst kwam er op vragende toon uit.
De teckel begreep de hint en stak van wal. ‘ik woon aan de andere kant van dit heideveld bij een huis met een manege. Gisteren ging ik met mijn baas aan de wandel. Hij liet mij even loslopen en toen rook ik wat lekkers en toen ben ik ervandoor gegaan. Ik zag mijn baas daarna niet meer en hoorde hem ook niet meer en toen ben ik hier in het bos blijven slapen. Ik kreeg honger, zag die grote berg en dacht dat daar misschien wel wat te eten zou zijn. Wist ik veel dat daar het nest van al de stekende beestjes was!’ Het laatste kwam er knap verongelijkt uit.
Tot Rodies verbazing reageerde Bruns. ‘Die stekende beestjes zijn anders heel nuttig in het bos hoor! Nuttiger dan jij. Ze bouwen mooie nesten, werken hard samen, ruimen troep op, resten van dode beesten, noem maar op. Dat zie ik jou nog niet doen, sufferd!
Beledigd tilde Fredo zijn kop op, terwijl hij tegen Bruns begon te grommen. Rodie wist niet hoe gauw hij deze beginnende ruzie moest sussen. Want ergens gaf hij Bruns wel gelijk, maar hij begreep de teckel die nog steeds over zijn pijnlijke snuit bleef wrijven ook wel. ‘Jongens, rustig! Fredo, je komt hier onuitgenodigd de beest uithangen bij die arme ijverige bosmieren, je moet wel begrijpen dat ze het echt niet fijn vinden als je hun nest helemaal stuk maakt! Jij zou ook van je afbijten als een reuzedier dat bij jouw nest zou doen!’
Bruns deed ook nog een duit in het zakje met de woorden ‘je mag blij wezen dat we jou hebben geholpen, zodat je snuit nu minder zeer doet dan daarnet.’ Fredo keek hen bedremmeld aan. ‘Sorry. Jullie hebben gelijk. Sorry mieren voor het vernielen van jullie mooie nest.’ Zonder op een reactie te wachten strekte Fredo ineens zijn nek, stak zijn snuit in de lucht en spitste zijn oren. In de verte klonk een heel schel fluitje. Dat was van zijn baas! En met een grote vaart rende hij over het heideveld en verdween in de verte, Bruns en Rodie bedremmeld achterlatend. Hopelijk vond hij zijn eigen thuisplek weer terug. Rodie en Bruns veegden zich het zweet van hun kopjes. Zoveel consternatie op de vroege morgen was te veel van het goede. Ze liepen naar hun boom terug en doken hun hol in om nog een hele poos uit te rusten van dit avontuur. 

17 Bruns heeft veel te vertellen

De volgende dag besloot Rodie Bruns toch eens uit te horen. Hoe kwam het dat hij zoveel over die mieren wist? Rodie realiseerde zich dat hij eigenlijk helemaal maar bar weinig afwist van Bruns, ondanks dat zij ‘boomdelers’ waren. Ja, hij wist dat Bruns zich niet altijd even sociaal gedroeg. En dat hij van uitslapen hield. Bruns was ook een harde werker als hij eenmaal aan het werk gezet was. Ook wilde hij wel dingen leren. Maar wie wás Bruns nu eigenlijk. Waar kwam hij vandaan, wat had hij meegemaakt?
Bruns en Rodie zaten samen op een boomtak in de boom van Mevrouw Specht, toen Rodie begon te praten. ‘Bruns, ik hoop dat je het niet vervelend vind, maar ik wil best wel wat meer van je weten. Niet uit nieuwsgierigheid, maar omdat jij vast een aantal dingen hebt meegemaakt waarvan jij een heleboel hebt geleerd. Ik hoop dat ik er ook van kan leren!’ Dit had Bruns niet verwacht. Hij had eerder een uitbrander verwacht omdat hij wel wist dat hij af en toe knap lomp uit de hoek kon komen.
‘Rodie, dat is een heel verhaal hoor! Heb je effies?’ Hij ging verder toen Rodie knikte ‘Weet je nog dat ik je vertelde dat ik achterna werd gezeten door een grote hond en daardoor hier terecht was gekomen? Wel, dat was niet helemaal waar. Ja, die hond wel, maar het zat toch anders. Ik woonde in een mooie boom in een dierentuin hier in de buurt. Om de bomen heen was een heel grote kooi gebouwd. En in de kooi woonde ik niet alleen, maar er waren een heleboel grote en kleine vogels en nog een stel andere eekhoorns. Ik had het er niet slecht, kreeg elke dag mijn natje en mijn droogje, net als alle andere dieren daar. Op een dag was één van mijn eekhoornvriendjes zo dom om in een mierennest te gaan zitten. Dat mierennest was daar ook niet zomaar, het hoorde ook bij de dierentuin, in een ander stukje in de ruimte naast ons. Daaruit was een groepje mieren ontsnapt en die hadden in onze grote kooi in een hoekje een nieuw nest gebouwd. De oppassers hadden het wel gezien, maar omdat ze het een ‘interessante ontwikkeling’ vonden hadden ze het zo gelaten.
Wij hadden er toch geen last van. Sommige vogels vraten weleens een paar van die beestjes op en verder gebeurde er niet veel mee.’ Bruns hield even op met vertellen en krabbelde even op zijn kopje. Toen het wat lang begon te duren, drong Rodie aan: ‘Vertel verder alsjeblieft?’ Bruns keek even in de verte en ging door ‘Nou mijn eekhoornvriendje was dus in het mierennest gaan zitten. Hij vond het er zo lekker zacht uitzien en, hopla. In een mum van tijd zat hij ónder de mieren en werd hij van alle kanten gestoken. De oppassers kwamen op zijn gepiep af, pakten hem op en rolden hem om en om in het zand. Daarna knikkerden ze hem zo in de vijver in het midden van de kooi. Ze haalden hem er ook weer uit, was natuurlijk niet de bedoeling dat hij verzoop.’
Rodie begreep nu waar de kennis van Bruns vandaan was gekomen toen ze Fredo de teckel uit de penarie geholpen hadden. Maar hij was nog niet tevreden. Hoe was Bruns in de dierentuin terecht gekomen en daarna hier in het bos verzeild geraakt? ‘Ik bennie geboren in de dierentuin, maar in een klein bosje er vlak bij. Zoals je weet zijn eekhoorns niet bepaald de beste kinderoppassen, en toen ben ik hem gedrost. Ik racete naar de andere kant, zó de dierentuin in. Dwars door de leeuwenkooi’ (hij keek even heel stoer naar Rodie) ‘hoog door de bomen, zodat ze me niks konden doen. Toen liep een dierverzorgster met een bak vol met zaden en noten de vogelkooi in, en toen ben ik mee naar binnen geglipt. Ik heb er een tijdje gewoond, maar was het op een gegeven moment zát. Dus toen het hek weer een keer eventjes open stond ben ik er weer uit geglipt en via de hele dierentuin naar het echte buiten gesjeest. Onderweg werd ik nog achternagezeten door een prairiehond. Ik had natuurlijk niet via die kooi moeten rennen. Dat was de grote hond die mij achterna zat. Nou ik ken je verzekere, dat ik na dat beest voor geen hond meer bang te krijgen ben.’ Bruns zuchtte even diep. ‘Nou, dat is dus mijn verhaal. Weet je nou genoeg?’ Rodie was helemaal stilgevallen bij wat Bruns allemaal vertelde. Wat had die een hoop meegemaakt zeg. Daarbij vergeleken was zijn eigen leventje nog aardig rustig geweest merkte hij op tegen Bruns. Die was het er niet mee eens. ‘Jongen, Rodie, jij heb tenminste geleerd om voor jezelf te zorgen. Je eigen zakies te regelen. Een hol te zoeken en in te richten, ook nadat je je eerste hol kwijt was geraakt. Man, jij ben minstens zo stoer als ik. En jij van mij wat leren? Nee hoor, eerder andersom! Dat van die mieren was toeval. Maar verder…’
Bruns zweeg. Het verhaal had hem moe gemaakt, hij was toe aan een flinke tuk. En ook Rodie kon wel wat slaap gebruiken.

18 Fredo is terug

De eekhoorns schrokken op uit hun slaap door een vrolijk geblaf onder hun woonboom. Terwijl ze de slaap uit hun oogjes wreven zagen ze Fredo beneden als een stuiterbal tekeer gaan. Springen, blaffen, rondjes draaien. Hij leek niet te stoppen. ‘Wat doe jij nou hier Fredo?’ Het teckeltje antwoordde zonder te stoppen met zijn gespring en gedoe ‘hoi Rodie, jaha, ik heb jullie teruggevonden! Ik ben zo blij dat dat gelukt is.’ En na nog een grote sprong stond hij eindelijk stil. ‘Wat kom je hier doen?’ zei Bruns die ook uit z’n hol was gekomen een tikkeltje kortaf. ‘Gewoon, beetje spelen, beetje kletsen, beetje leuke dingen doen.’ Fredo gooide het er in één adem uit. ‘Ik verveelde me te pletter thuis. De baas is wel lief hoor, maar die heeft niet zoveel tijd voor mij, en bij het huis en de manage heb ik nu alles wel gezien. Ik wil mijn blik verruimen.’ Dat laatste kwam er nogal ongeloofwaardig uit, alsof hij zich wat deftiger voor wilde doen dan hij was.
Nu Rodie en Bruns goed wakker waren geworden hadden ze wel zin in een lolletje. Misschien was op stap gaan met die malle hond nog niet zo’n gek idee.
Met z’n drieën renden ze naar het heideveld, waarbij ze met een grote boog om het mierennest heen gingen. Op gepaste afstand bleven ze er even naar staan kijken. Het was er een drukte van belang. Duizenden mieren liepen met alle mogelijke materialen te sjouwen en van de beschadiging van het nest was al nauwelijks meer iets te zien. ‘Wat kunnen zulke kleine diertjes toch hard werken zeg!’ Fredo zei het met hoorbaar respect en ook een beetje schaamte in zijn stem. ‘Daar kunnen we nog wat van leren!’ En zonder verder ergens op te letten ging hij er weer met een vaart vandoor. De eekhoorns stoven achter hem aan.
Ineens stopten ze alle drie tegelijk. Voor hen, tussen de heidepollen lag een jonge ree. Het kalfje was nog maar net geboren. Rodie schrok. Hij was even bang voor het jachtinstinct van de teckel. Maar nee, die deed gelukkig niets. Doodstil bleef het drietal staan kijken, bijna zonder te bewegen. Het kleine reetje zag er zo lief uit met zijn licht roodbruine vacht met mooie witte vlekken!
Een zacht gekraak kondigde de komst van moeder ree aan. Even later stond ze beschermend over haar kind gebogen. Heel zachtjes om haar niet te laten schrikken zei Rodie: ‘gefeliciteerd met de kleine mevrouw ree!’ De ree keek op naar het drietal. Kennelijk zagen ze er niet dreigend genoeg uit om ervandoor te gaan. ‘Dankjewel eekhoorn’. Het sierlijke dier bleef rustig staan. ‘Wie zijn jullie en wat doen jullie hier?’ Fredo pakte de vraag op. ‘Ik ben Fredo de teckel, dit zijn mijn eekhoornvrienden Rodie en Bruns. We zijn lekker aan het dollen in de hei. Gelukkig zagen we uw kleintje net op tijd. Gefeliciteerd mevrouw ree!’. Bruns deed ook een duit in het zakje. ‘Het is een prachtkind mevrouw ree, veel geluk met de kleine! Heeft het kind al een naam? En hoe heet u?’ De ree sloeg even haar ogen op. Wat een vragen allemaal. Maar ze voelde gelukkig wel dat ze van deze dieren niets te vrezen had voor zichzelf en voor de kleine. ‘Zeg maar Capreo, zo heet ik. De kleine noem ik Cerva.’
De dieren bleven nog even bewonderend om de het reekalfje heen staan. ‘Mevrouw Capreo’, begon Rodie ‘Hoe komt het dat uw kleine hier helemaal alleen lag en u er niet bij in de buurt was?’. Capreo glimlachte. Maak je geen zorgen hoor, de kleine was hier best veilig. Het is dat jullie er zo dicht bij in de buurt waren anders hadden jullie haar niet eens gezien.
Hadden jullie haar broertje Cervus ook opgemerkt? Die ligt daar.’ Ze wees naar een plekje een meter of twintig verder. En inderdaad, toen ze nog eens goed keken zagen ze daar nog zo’n schattig bruinig wit gevlekt diertje liggen. Die hadden ze inderdaad helemaal niet gespot. ‘Ik was net Cervus even aan het voeden, toen jullie eraan kwamen. Aangezien zij zo ook aan de beurt is om te eten ga ik met haar verder.’
Rodie keek de ree verwonderd aan. Capreo begreep dat hij behoefte had aan nog meer uitleg. ‘Zo doen wij reeën dat. We krijgen onze jongen, meestal twee, maar soms wel drie, en laten die vervolgens op verschillende plekjes, maar wel bij elkaar in de buurt tot rust komen. Zelf zijn wij, moeders ook in de buurt om de boel in de gaten te houden. Om de beurt voeden wij de kleintjes.’
Bruns kon zich niet inhouden. ‘Gaat dat nooit een keer mis, mevrouw Capreo?’. Capreo keek hem aan. ‘Nee meestal niet, het gaat alleen mis wanneer wij moeders of kleintjes door honden worden opgejaagd.’ Ze keek verontschuldigend naar Fredo. ‘Dat is niet persoonlijk bedoeld hoor!’ Fredo flapperde met zijn oren van verlegenheid. ‘Dank u wel mevrouw Capreo, voor het vertrouwen in mij. Ik hoop het te kunnen waarmaken.’ Hij draaide zich om en liep met de staart tussen de pootjes terug naar zijn huis met de manege aan de andere kant van de heide.
Capreo begon met het voeden van de kleine Cerva. En Bruns en Rodie kuierden op hun gemak weer terug naar hun woonboom. Ze babbelden nog even na over wat ze nu weer hadden gezien. Ze vonden zichzelf echte geluks-eekhoorns.

19 Bijzondere ruiters

Op een mooie dag in augustus liepen Rodie en Bruns weer eens te sjouwen over het heideveld. Ze waren er intussen aan gewend dat ook Cerva en Cervus daar rondliepen. En Fredo liet zich er ook regelmatig zien. De reeën waren helemaal niet bang voor hen. Ze graasden het gras tussen de intussen prachtig lila en paars gekleurde heidepollen weg. Boven het heideveld draaide Rodé regelmatig zijn rondjes. De specht bleef nog steeds gehecht aan Rodie, tot grote verbazing van de dieren. De enigen die zich niet lieten zien op het heideveld waren de dassen. Maar wat die ’s nachts uitspookten wisten ze natuurlijk niet.
In de verte hoorden de dieren een eigenaardig ritmisch geluid. Het kwam vanaf het pad dat door het bos liep richting het heideveld. De enige die het geluid direct wist te plaatsen was Fredo. ‘Hé daar heb je mijn baas Ernst en het vrouwtje Bonnie! Die rijden lekker paard door het bos! Zal ik vragen of jullie een keer mee mogen rijden?’ Rodie schudde verbaasd zijn kopje over zoveel malligheid. Meerijden! Hoe komt die malle hond op het dwaze idee? Maar Bruns dacht er kennelijk heel anders over. Zijn oogjes beginnen te glimmen. ‘Hoe dan, Fredo? Jij spreekt toch geen mensentaal?’ Maar Fredo leek het geen probleem te vinden. ‘Let maar eens op’. Toen de twee ruiters het pad door het heideveld op reden ging Fredo midden op de weg zitten. ‘Let op, als ik een seintje geef met mijn staart, dan spring jij achterop het paard van Bonnie, Bruns. Je zult zien dat ze daar geen probleem mee heeft’
De beide ruiters stopten toen ze Fredo zagen die vriendelijk naar hen blafte. ‘Ondeugende hond! Ben je nu alweer ontsnapt thuis? Wat zoek je hier toch altijd? mopperde Bonnie goedaardig. Fredo blafte nog een keer, en kwispelde vervolgens hard met zijn staart. Bruns bedacht zich geen moment en sprong op het paard, net achter het zadel waar Bonnie op zat. Ze voelde dat er iets gebeurde en keek geschrokken achterom.
Maar direct raakte ze vertederd door de aanblik van de mooie kleine eekhoorn achter zich. ‘Ben jij een vriend van onze Fredo? En jij,’ ze wees naar Rodie die zich intussen ook liet zien, ‘jij zeker ook.’ Ze keek naar Ernst op het andere paard. ‘Het lijkt wel of die beesten mee willen rijden. Zullen we het eens proberen? Ze wenkte Rodie waarbij ze naar het andere paard wees. ‘Spring jij maar achterop bij hem.’ Rodie aarzelde niet langer en sprong achterop het andere paard, achter het zadel.
Ernst sputterde even tegen. ‘Lieverd, jij bent een lekkere. Straks zitten de paarden helemaal onder de vlooien van die eekhoorns.’ Bonnie lachte. ‘Ach welnee, zo erg zal het toch niet zijn? Bovendien gaan we de paarden straks toch uitgebreid afspoelen en roskammen, dan gaan ze vanzelf weg.’ Ze klakte een keer met haar tong en de paarden zetten zich in beweging. Rodie en Bruns vonden het wel een hele speciale ervaring. Het deed Rodie een heel klein beetje denken aan het gevoel dat hij had toen zijn eerste boom meegesleurd was door het water tijdens die overstroming bij het bosmeer. Het maakte dat hij zich een klein beetje draaierig voelde. Hij hield zich met zijn voorpootjes stevig vast aan het zadel van Ernst. Bruns leek nergens last van te hebben. Losjes hield hij het zadel van Bonnie vast terwijl hij meedeinde met de bewegingen van het paard.
De ruiters reden met hun paarden een rondje over de hei om uiteindelijk weer halt te houden op de plek waar ze de eekhoorns hadden opgepikt. Toen ze stilstonden, begrepen de eekhoorns dat de pret nu voorbij was. Voorzichtig lieten zij zich langs de paardenstaarten naar de grond zakken. Fredo stond te blaffen van plezier. ‘Fredo, ondeugd, kom jij nu maar mee, we gaan weer naar huis.’ Bonnie en Ernst zwaaiden naar de beide eekhoorns die nog een beetje bibberig op hun plek stonden. Met slappe pootjes zwaaiden zij de ruiters en Fredo na.
Rodie en Bruns keken elkaar aan. Bruns was de eerste die iets zei. . ‘Johee, dit was echt jofel zeg, ik wist niet dat paardrijden zo leuk was!’ Rodie had wat langer tijd nodig om te verwerken wat voor avontuur ze nu weer mee hadden gemaakt. Maar ook hij kon er uiteindelijk de lol wel van inzien.
Met hun pootjes om elkaars schouders geslagen liepen ze terug naar de woonboom. Dit vroeg om een hapje eten van de nootjes die ze nog in voorraad hadden. En daarna een flinke poos uit te rusten.
Rodé vloog een stukje met hen mee. Hij ging op een tak zitten van de boom van zijn moeder mevrouw Specht. Toen vloog hij weg terwijl hij met een ’tshiek’ afscheid van hen nam.

20 Onheil op het heideveld

De tijd vergleed snel. Voordat onze vrienden het wisten was het al herfst geworden. Een stevige herfststorm had alle bladeren van de loofbomen weggeblazen. Ook waren er nogal wat takken uit de bomen gewaaid. Net toen Rodie in een beuk in de buurt zat viel er met veel gekraak een tak rakelings langs hem heen. Geschrokken riep hij Bruns toe: ‘Kijk uit waar je loopt hoor, want het regent takken op het moment.’ Zijn vriend zwaaide naar hem ten teken dat hij de waarschuwing had gehoord en trok zich snel terug in de woonboom.
Rodie ging ook gauw naar het hol in de boom. Daar waren ze een stuk veiliger. In hun holen wachtten ze de ergste windvlagen af. Toen het eenmaal wat rustiger was geworden, gingen ze weer op pad. Er moest gewerkt worden aan de wintervoorraad. Eikels, beukennootjes, dennenappels, bessen, alles werd naar de opslagruimte onderin hun woonboom gesleept. En wat ze daar niet kwijt konden, verstopten ze in het nesthol van mevrouw Specht, want dat was toch nog steeds leeg. Af en toe vloog Rodé nog wel eens naar zijn geboorteplek terug. Maar kennelijk had hij niet de behoefte om het nest weer te gaan bewonen.
De voorraadplaatsen zaten tot aan de nok toe vol toen de eekhoorns besloten dat het nu wel genoeg was. Het was weer tijd voor wat ontspanning. Ze renden naar het heideveld in de hoop daar Fredo of Cerva en Cervus aan te treffen. Maar nee. Ze zagen wel een heel verontwaardigde Capreo staan.
‘Moet je nou toch eens kijken wat één of andere hond hier heeft uitgevreten. Ik hoop oprecht dat het Fredo niet was, want anders is hij met mij nog niet klaar!’ Op de grond lagen de restanten van een uit elkaar getrokken dier. Het zag er onherkenbaar uit, maar leek wel één van de dassen te zijn. Bruns en Rodie keken met ontzetting naar wat er was gebeurd. ‘Dat kan Fredo niet hebben gedaan, mevrouw Capreo, daar is ie te klein voor, en bovendien is ie veel te zachtaardig.’ En terwijl Rodie dit zei, kwam Fredo net aanlopen. Met afgrijzen keek hij naar wat er gebeurd was. ‘Jullie denken toch niet dat ik…., nee, nee dat zou ik nooit doen… zo zit ik niet in elkaar’ stotterde hij. ‘Ik mag dan wel een jachthond zijn, maar nee, nee zoiets doe ik echt nooit van m’n leven.’ Hij huilde bijna toen hij het zei.
Rodie en Bruns keken hem aan. ‘Nee hoor Fredo, dat dachten Rodie en ik ook al, dat ken jij niet gedaan hebben, zo ben je helemaal niet! Capreo zuchtte diep. Ze bleef even stil staan peinzen en zei vervolgens: ‘Ik wil niet dat mijn kinderen dit zo zien. Die schrik wil ik ze besparen!. Helpen jullie mij om het te begraven?
Ze togen met z’n allen aan het werk en groeven een mooie kuil. Ze bedekten het beest met takjes en bladeren en schoven hem de kuil in. Een dikke laag zand maakte het tot een keurige heuvel. Een akelige klus was geklaard. Maar ze bleven wel bezig met de vraag welk beest dit op z’n geweten had. Capreo dacht aan een hond, maar Rodie en Bruns waren hier nog niet zo zeker van. En Fredo wist helemaal niet wat hij ervan moest denken.
Ze besloten extra goed op te gaan letten wanneer ze in de buurt van het heideveld waren. En Capreo nam zich voor haar kinderen niet uit het oog te verliezen. Hopelijk konden ze de dader betrappen voor hij weer zoiets zou doen. Ze waren erg aangeslagen nu hun mooie heideveld ineens niet meer leuk en veilig was. Dat was echt een heel akelig gevoel. Ze hadden medelijden met de dassen die nu een familielid verloren hadden. Misschien wisten die het al, maar misschien wel helemaal niet. Rodie en Bruns voelden zich erg onzeker.
Verdrietig namen de eekhoorns afscheid van Capreo en Fredo en liepen langzaam terug naar de woningboom. De dag die ze zo goed hadden besteed aan het vullen van hun wintervoorraad was geëindigd in een naargeestige klus. In hun boom aangekomen praatten ze er nog lang over na.

21 Raadsel opgelost?

Het werd winter in het bos. De eekhoorns kwamen niet vaak hun hol uit, hooguit om wat te eten te halen uit de voorraad. En op een heldere morgen werd Rodie wakker van het geluid van.. helemaal niets. Hij stak zijn kopje naar buiten en zag dat het hele bos overdekt was met een dikke laag sneeuw. Hij had het nog nooit eerder gezien, maar er wel over gehoord. Snel liet hij zich zakken naar het hol beneden hem. ‘Bruns, wordt eens wakker, kom eens kijken, het is zo mooi buiten!’ Nog half slapend kwam Bruns tevoorschijn. Hij wreef eens stevig in zijn oogjes, alsof hij niet overtuigd was of het wel klopte wat hij zag. ‘Jeetje man, wat is dat nou voor spul?’ Hij raakte wat sneeuw aan dat op een tak lag en schudde onmiddellijk met zijn poot. ‘Mán, da’s hartstikke koud, weet je dat wel?’ Hij gaf Rodie een duw, zodat die pardoes naar beneden viel, in een dikke laag sneeuw. Zo maakte hij een koude, maar gelukkig ook zachte landing. Boos keek hij naar boven, naar Bruns. “wat ben je toch een plaaggeest van een eekhoorn. Ben jij nou mijn vriend? Ik wil je wat moois laten zien en het eerste wat jij doet is mij de boom uitgooien!’ Bruns keek hem benepen aan. ‘Sorry vriend, dat was niet de bedoeling, ik duwde harder dan ik dacht. Sorry, sorry.’ Hij klom naar beneden tot hij naast Rodie stond. Bruns zag gelijk dat ze een probleem hadden, want hun voorraadkelder was helemaal geblokkeerd door de sneeuw. En toen ze naar de boom van Mevrouw Specht keken, zagen ze dat dat hol helemaal was ingesneeuwd. ‘Dat wordt graven Rodie, anders hebben we niks te bikken straks.’
Rodie was zijn irritatie gelukkig snel vergeten, Samen groeven ze een opening naar hun voorraadkelder om daar wat eetbaars uit te halen. Het was toch echt een goede actie geweest om zoveel eten te verzamelen. Ze hadden het nú echt heel erg nodig.
Na hun maaltijd gingen ze aan de wandel door de sneeuw. Wat voelde dat mal aan hun pootjes. Koud en zacht. Ineens hoorden ze Rodé schreeuwen. ‘Tshiek, tshieek. Hé vrienden, wat een mooie boel hier hè. Ze keken omhoog en zagen Rodé hoog in een boom zitten, waarvandaan hij op hen neerkeek. ‘Je kan nu goed zien wat er allemaal in het bos is, want alle dieren laten sporen achter.’
De eekhoorns keken om, en inderdaad, achter hun was in de laag sneeuw een spoor waar ze gelopen hadden. Ze liepen in de richting van het heideveld. Overal stonden daar vogelpootjes afgedrukt in de sneeuw. Ze hadden geen idee van welke vogels die allemaal waren. Maar de sporen van Cervus, Cerva en Capreo waren goed te herkennen. Die waren intussen in geen velden of wegen meer te zien. Wel zagen ze sporen van een dier dat kennelijk flinke klauwen had. Ze schrokken er best wel van. Waren die misschien van het beest dat de das te pakken had gehad en waarvan zij de resten hadden begraven?
Ze keken wat angstig om zich heen. Uit de schaduw van de bomenrij achter hen maakte zich een gestalte los. Het was een groot dier dat een beetje op een hond leek, maar toch anders was.
Bruns en Rodie kropen bibberend van angst tegen elkaar aan. Ze waren als versteend. Het beest kwam dichterbij en grauwde tegen hen. De eekhoorns werden nóg banger. Nu begrepen ze waarom de reeën ervandoor waren gegaan. Zou hen hetzelfde lot te wachten staan als die arme das op het heideveld?
Vlak voor hun neus bleef het grote dier staan. Hij leek echt kolossaal! Hij had een grote kop met puntige oren, een grote bek met tanden en een lang lijf dat eindigde in een grote staart.
Het grauwen was opgehouden, en het dier sprak hen aan. ‘Jongens, niet zo bang wezen voor mij. Ik ben niet van plan jullie kwaad te doen. Ik voel me hartstikke eenzaam en ben al heel lang op zoek naar een stel vrienden.’
De eekhoorns wisten niet wat ze hoorden. Dat grote beest was op zoek naar vrienden? Dat kon hij toch niet menen? Maar intussen konden ze zich wel weer een beetje bewegen. Ze keken elkaar aan, alsof ze wilden afspreken op welk moment ze konden maken dat ze wegkwamen.
‘Wacht, alsjeblieft. Niet weggaan, ik kan alles uitleggen, echt waar, geloof me!’ Het grote beest keek hen smekend aan.
De eekhoorns aarzelden. Nieuwsgierig als ze waren, wilden ze eigenlijk ook wel weten wat het dier te vertellen had. En dus bleven ze staan waar ze stonden.

22 Lupo stelt zich voor

De eekhoorns stonden nog altijd stokstijf te wachten. Ondertussen probeerde het grote dier minder dreigend te kijken. ‘Mijn naam is Lupo, ik ben een wolf.’ Bruns en Rodie schrokken nu weer opnieuw. Een wólf! Die was toch ontzettend gevaarlijk?
De wolf begon te huilen met lange uithalen. ‘Dit gebeurt nu altijd als ik vrienden wil maken. Lang geleden ontmoette ik een grijs konijn die mij echt heel aardig leek. Hij was bezig een uilenjong uit de problemen te halen. Maar toen hij mij zag, wist hij echt niet hoe gauw hij zich uit de voeten moest maken. En toen hij een beetje gekalmeerd was heeft hij mij weggestuurd. Ik ben altijd bij hem in de buurt gebleven. En op een gegeven moment pikte ik jouw spoor er ook bij op. Ergens in dit bos ben ik het spoor van het konijn kwijtgeraakt. Gelukkig was jouw spoor er nog steeds. En zodoende kom ik je hier nu tegen. Ik ben hier al een hele poos in de buurt.’
Bij Rodie begon ineens een lampje te branden. Hij herinnerde zich hoe Konijn de Grijze ooit eens had verteld over een wolf die vrienden zocht. Hij begreep ineens dat het deze wolf moest zijn geweest.
Lupo ging door. ‘Een poosje geleden zag ik ’s avonds laat op het heideveld een zwart-wit gestreept beestje liggen. Het leek alsof hij sliep. Maar toen ik hem wakker probeerde te schudden, viel hij in stukken uit elkaar. Hij sliep niet, maar hij was al een poosje dood. Dat vond ik zo erg.’ Hij huilde nu zo hard dat de tranen over zijn snuit rolden. ‘Waarschijnlijk denken alle dieren nu, dat ik die arme das kwaad heb gedaan. Maar dat is helemaal niet zo!’
Bruns vatte moed. ‘Als dat echt waar is wat je zegt Lupo, dan ben jij wel een hele rare wolf zeg. De meeste wolven zoeken geen vrienden, maar zoeken prooi om op te eten.’ Rodie schrok van de stevige taal van Bruns. Maar Lupo leek het niet erg te vinden.
‘Ik eet geen vlees, ik eet alleen plantaardig eten.’ Bruns schoot in de lach. ‘Een vegetarische wolf, dat heb ik nog niet eerder gehoord.’ Ook Rodie moest erom lachen. Lupo keek de eekhoorns een beetje teleurgesteld aan. ‘Lachen jullie mij nu uit? Ik hoopte juist dat ik jullie hierdoor minder bang had gemaakt.’ Rodie en Bruns haastten zich om Lupo te verzekeren, dat zijn informatie echt wel had geholpen. ‘Maar Lupo, wat ons het meest plezier doet is jouw verhaal over de das. We dachten dat die was verscheurd door één of ander wild dier, maar er was dus iets anders aan de hand. Dát stelt ons pas echt gerust. Misschien kunnen wij nu wel een beetje vrienden worden. Wij weten nu jouw naam al wel maar jij misschien de onze niet. Ik ben Rodie, en dit is mijn vriend Bruns.’
In de verte kwamen de drie reeën tevoorschijn die best nieuwsgierig waren naar wat er bij de eekhoorns gebeurde. En natuurlijk wie dat enge beest was met wie ze zo rustig stonden te praten.
Rodie wenkt Capreo om dichterbij te komen. Aarzelend kwam ze hun kant op lopen. ‘Capreo, dit is Lupo, een vegetarische wolf. We dachten dat hij de das had omgebracht. Maar de das was al langer dood. We weten niet waardoor. En hoewel we best wel bang voor wolven moeten blijven, hoeven we voor deze Lupo niet bang te zijn. Hij is een vriendelijke wolf.’
Bij die woorden van Rodie keek Capreo nog een poos heel wantrouwend naar Lupo, maar haalde uiteindelijk haar schouders op. ‘Lupo, van mij krijg je het voordeel van de twijfel. Maar stel me niet teleur, of doe iets waardoor je laat zien dat je bedoelingen niet zo goed zijn, of je krijgt een gevaarlijke ruzie met mij.’ Hierna draaide ze zich abrupt om en verliet het gezelschap.
Lupo’s tranen begonnen weer te vloeien. Maar deze keer niet van verdriet, maar van blijdschap. Eindelijk mocht hij erop hopen dat hij vrienden gevonden had. ‘Op mijn erewoord, hier zullen jullie echt geen spijt van krijgen!’ En met die woorden liep hij al zwaaiend bij hen weg.

23 Alles valt op z’n plek

Zo kon het gebeuren dat die winter regelmatig twee eekhoorns en een wolf gebroederlijk samen door het bos en over de heide kuierden. De eerste keren hield Capreo hen heel goed in de gaten maar na verloop van tijd liet ze haar waakzaamheid verslappen en stond Cervus en Cerva ook toe om in de buurt van het vreemde drietal te gaan spelen. Lupo gedroeg zich voorbeeldig!
Op een nacht hoorde Bruns onder de woonboom een heleboel gescharrel. Bang als hij was dat hun voedselvoorraad zou worden gestolen stoof hij met een vaart het hol uit. Beneden zag hij de das Meles heen en weer lopen met een aantal van zijn Melesjes om zich heen.
Meles zag Bruns ongerust kijken. ‘Hé Bruns, hoe is het met jou en Rodie en die vrienden van jullie? Is alles oké? Weten jullie al dat er een wolf in het bos rondloopt? Ik heb hem nog niet echt gezien, maar wel veel sporen van hem.’
Bruns vertelde Meles gauw over Lupo. Meles keek hem ongelovig aan. ‘Het zal toch niet waar zijn? Een vegetarische wolf! Het moet toch niet gekker worden.’ Hij schudde in verwarring met zijn kop. ‘Als jullie maar voorzichtig zijn. Ik wil niet dat jullie wat overkomt hoor.’
Hij riep de Melesjes bij elkaar en vertelde hen over Lupo. De dasjes reageerden schrikachtig. Het idee van een rondlopende wolf in hun buurt was niet aantrekkelijk. Meles stelde ze enigszins gerust met de woorden ‘Maken jullie je niet te ongerust allemaal. Ik begrijp dat Rodie en Bruns er vertrouwen in hebben en ik vertrouw op hen. En natuurlijk hou ik de boel in de gaten.’
Hij wendde zich tot de eekhoorn: ‘Bruns ik wil je nog even wat vragen. Niet zo lang geleden kregen wij in de dassenburcht bezoek van mijn overgrootvader Meles Seniorus. Hij woonde met een ander deel van onze familie in een bos in de buurt. Hij heeft alle leden van de familie in de burcht toegesproken. Hij kwam afscheid nemen, vertelde dat hij oud en ziek was geworden. Zodoende zou hij weggaan om ergens op een mooi plekje zijn ogen voorgoed te sluiten. Hij heeft ons allemaal één voor één gedag gezegd en is de burcht uit gelopen. Daarna hebben wij niets meer van hem gezien of gehoord. Weten jij of Rodie misschien iets?’
Bruns die niet altijd even snugger was begreep deze keer wel ineens hoe de vork in de steel zat. De dode das op het heideveld was natuurlijk deze Meles Seniorus geweest. Hij wilde graag aan de das vertellen wat er allemaal was gebeurd, maar hij wist niet zo goed hóe. Was hij maar zo’n goede spreker als Rodie. ‘Momentje Meles, ik roep even Rodie erbij, blijf je even hier?’ Snel klom hij naar het hol van Rodie, maakte hem wakker en zei wat er aan de hand was. ‘Ik heb je hulp nodig, we moeten echt even vertellen wat er is gebeurd.’
Rodie volgde Bruns naar Meles die rustig stond te wachten. ‘Meles ik moet jullie wat vertellen. Het lichaam van jullie oude familielid is gevonden op de hei. Samen met Capreo, de ree en Fredo de teckel hebben wij hem een mooie begrafenis gegeven. Wanneer je als de sneeuw weg is het heideveld oploopt, dan zie je iets verderop een lichte verhoging. Daar ligt jullie Meles Seniorus begraven.’ Bruns hield alle tijd terwijl Rodie aan het woord was zijn adem in en blies pas uit toen deze uitgesproken was. Gelukkig liet Rodie de gruwelijke details achterwege. Het was helemaal niet nodig om dat te vertellen. Dat bleek wel uit de reactie van Meles.
‘Wat vind ik dat fijn om te horen! Mooi dat we nu weten waar hij is gebleven en dat hij goed verzorgd is. Kom dasjes, we gaan terug naar ons hol om het de anderen te vertellen. En zo verdween de stoet weer onder de grond.

24 Een onverwachte verrassing op de manege

Het was nog heel vroeg in de morgen. Een merel zong een prachtig lied. In de verte antwoordde een andere met een heleboel welluidende trillers. Genietend lag Rodie te luisteren. Wat was het toch een mooi leven zo in het bos. En zeker wanneer het voorjaar weer z’n intrede deed. De bomen zaten vol met knoppen die elk moment uit konden komen. Er hing al een groene waas over de nog kale takken. Ze hadden het goed gehad deze winter. En nu was het lente! Hij had zin om weer eens een eind op pad te gaan. ‘BRUNS’ riep hij zo hard dat deze gelijk wakker schrok ‘Bruns, ga je mee, dan gaan we eropuit. Fredo is hier al zo vaak geweest, laten wij nu Fredo eens op gaan zoeken.’
Ze voegden de daad bij het woord en liepen naar het pad dat door het heideveld naar Fredo moest leiden. Zó ver waren ze nog niet eerder de hei opgegaan. Ze kwamen langs de plek waar Meles Seniorus was begraven. Daar zag alles er gelukkig nog netjes uit.
Een stukje verderop stond ineens Lupo voor hun neus. ‘Waar gaan jullie heen, wat gaan jullie doen, mag ik ook mee? We zijn toch vrienden, toe, toe, mag het?’ Rodie keek een beetje bedenkelijk. Lupo mocht dan wel een ongevaarlijke vegetarische wolf zijn, niet iedereen zou hier zo snel op vertrouwen. Dat hadden de reacties van Meles en Capreo hem wel geleerd. ‘Sorry, Lupo, dat gaat echt niet. Je bent nu eenmaal een wolf en niet iedereen zal zich veilig bij je durven voelen. Je mag wel een stukje met ons meelopen, maar als ik je terugstuur moet je echt gaan, afgesproken?’
Lupo begreep wat Rodie bedoelde, al vond hij het niet leuk. ‘Oké, ik zal weggaan als jij dat zegt.’
Ze kuierden gedrieën tot aan de andere kant van het heideveld. Daar stond onder andere het huis van Fredo. Lupo hoopte dat Rodie vergeten was hem weg te sturen. Maar nee. ‘Lupo, dit was het, nu moet je als de wiedeweerga teruggaan, voordat ze je zien. Anders kan ik niet voor jouw veiligheid instaan.’
Het was nog maar nét op tijd. Achter het huis vandaan kwam Fredo ineens tevoorschijn. ‘Hé jongens, wat leuk dat jullie er zijn!’ Plechtig heette hij hen welkom op de manege. ‘Zal ik jullie eens even een rondleiding geven? Kom maar met me mee.’ Hij wenkte de eekhoorns om hem te volgen. Eerst gingen ze naar de stallen waar de paarden van Bonnie en Ernst stonden. Die reageerden nauwelijks op Rodie en Bruns. Hun geur herkenden ze nog van de keer dat zij achterop meegereden hadden.
Vervolgens liepen ze naar het weiland achter de stal waar een geit huisde. ‘Dit is Betje, onze huisgeit. Heel binnenkort krijgt ze een jong, ik kijk er zó naar uit!’ Fredo had het nog niet gezegd of Bonnie kwam de wei inlopen. Ze lokte de geit die zich heel onrustig gedroeg mee naar een kleine stal in de hoek van het weiland. In die stal was al een mooie laag stro uitgespreid.
Zou het nu gaan gebeuren? Dat zou toch wel heel bijzonder zijn! Bonnie floot even naar Fredo. Toen zag ze dat de eekhoorns ook bij hem waren. ‘Niet te dichtbij komen hoor, als jullie het willen zien moet je bij het hek blijven staan. Betje staat op het punt om te gaan bevallen.’ Opwinding maakte zich meester van de drie dieren bij het hek. Wat spannend om hierbij te mogen zijn. Rodie dacht bij zichzelf dat het maar goed was dat hij Lupo had teruggestuurd, want vegetarisch of niet, dit had best een riskante situatie kunnen worden.
Terwijl Bonnie op een krukje ging zitten en zich uit de meegebrachte thermoskan een kop koffie inschonk maakten de eekhoorns en de teckel het zich gemakkelijk bij het hek. Het zou immers best nog wel even kunnen duren.
Betje begon intussen steeds klaaglijker te mekkeren terwijl de krampen zichtbaar door haar buik trokken. Ze ging even liggen, maar kwam vervolgens weer overeind. Ze zette zich schrap terwijl ze begon te persen. En na een flinke inspanning en een harde kreet van Betje kwam het geitje ter wereld. Betje draaide zich om naar het jonge beestje en begon het vol overgave schoon te likken. En terwijl ze daar nog mee bezig was kwam niet veel later een volgend geitje. Wat een verrassing, een tweeling! Ook de tweede kreeg de liefdevolle behandeling van Betje. Wat was dat een prachtig en ontroerend gezicht. Betje was echt een fantastische moeder. De baby-tweeling kon al direct staan en begon gelijk bij moeder geit te drinken.
Bonnie glom zowat van plezier over deze voorspoedige geboorte. ‘Fredo en eekhoorns, blijf op afstand hoor, we willen natuurlijk niet dat Betje onrustig wordt.’
Natuurlijk hielden de dieren zich aan die opdracht. Even later besloten Rodie en Bruns de terugtocht te aanvaarden. Ze moesten nog een eind lopen voor ze weer ’thuis’ waren. Ze namen afscheid van Fredo, zwaaiden nog even naar Bonnie die hen met plezier nakeek en verlieten het terrein.
Onderweg kletsten ze honderduit over de mooie gebeurtenis die ze mee hadden mogen maken.

25 Een gevaarlijke slang

‘RODIE’, de stem van Bruns klonk alarmerend. ‘Kom gauw, kom gauw, kijk dan!’ Rodie keek naar beneden waar Bruns stokstijf stond te wijzen naar iets voor hem op de grond. Vanuit de woonboom was niet te zien waar hij naar keek. Rodie wist niet hoe gauw hij naar beneden moest komen. ‘Wat is er?’ De ongerustheid klonk door in zijn stem. Bruns wees opnieuw. Tussen de takjes en bladeren op de grond bewoog een slang. ‘Kijk dan’ klonk Bruns’ stem bibberig ‘ik was er bijna op gaan staan. Hij had me wel dood kenne bijte.’
Hoewel nog lang niet donker buiten, was Meles wakker geworden van het geroep van Bruns. Hij kwam de burcht uitlopen. ‘Wat is er nu weer aan de hand? Kunnen jullie mij niet even laten slapen? Hij kreeg geen antwoord, kwam dichterbij en schoot in de lach. ‘Moet je daar nu zo’n drukte over maken? Dat is Angu, de hazelworm, hij is een hagedis zonder pootjes, die lijkt op een slang maar is het dus niet. Hij doet geen vlieg kwaad, ehm’ even peinsde hij bij zichzelf, ‘of eigenlijk wel, want vliegen eet hij op. Maar eekhoorns of dassen doet hij niks hoor. Het arme beestje is misschien wel erger geschrokken van jullie dan jullie van hem.’ Het leek of de hazelworm met zijn kopje knikte. Hij deed zijn bek open en stak zijn tong uit. Die leek wel een beetje op een brede vork met twee hele korte tanden.
Nu Bruns en Rodie wisten dat hij ongevaarlijk was, bekeken ze de worm met veel belangstelling. Meles wees naar het lijf. ‘Angu is een mannetje, dat kun je zien aan die blauwe vlekjes, zien jullie wel?’ Het slanke bruine beestje had inderdaad een rij van helderblauwe vlekjes op zijn rug. ‘Ik denk dat hij op zoek is naar een vrouwtje om mee te paren. Hij is wat laat in het seizoen daarmee’.
De worm bewoog zijn kopje, gleed langzaam bij hen weg en verdween onder het blad.
‘Meles vertelde nog even verder. ‘Wanneer hij een vrouwtje heeft gevonden, dan gaan ze paren als het vrouwtje daar zin in heeft. Het vrouwtje houdt de eieren bij zich in haar buik. Om de eieren daarin goed te laten groeien gaat ze regelmatig in de zon liggen. Na een paar maanden komen de jongen in een restvliesje van het ei te voorschijn, maar daar kruipen ze direct na de geboorte uit.’
Rodie wierp een vragende blik op de das. ‘Hoe weet je dat toch allemaal?’
‘Jongens, ik woon al heel lang in de bossen. Doordat we met veel familieleden de burcht delen, vaders, moeders, opa’s, oma’s, broers en zussen, ooms en tantes, neven en nichten, leren we veel van elkaar.’
Het leek even of hij de gedachten van Rodie raadde. ‘Deze burcht hier is nog wel niet zo oud, maar ik ben niet alleen hier gekomen hè. Een deel van mijn familie kwam mee. En met hen alles wat zij over het bos weten.’
Bruns en Rodie begrepen dat zij nog maar heel erg weinig wisten over Meles en zijn familie. Ze hadden gehoord hoe de familie das aankwam nadat Meles de plek had verkend. Ze hadden op de avond dat ze over de oude Meles Seniorus hadden gehoord een stel kleine dasjes bij Meles gezien. Maar ze hadden geen idee met hoeveel ze in de burcht leefden. En hoe het daar toeging, daarover wisten ze ook nog niets.
‘Meles’ vroeg Rodie ‘wil je ons een keer wat meer vertellen over jouw familie, hoe het bij jullie toegaat? Ik geloof dat je van mij en Bruns al een heleboel weet, maar omgekeerd kun jij ons vast nog een heleboel vertellen.’
Bruns viel Rodie bij: ‘Ja Meles, hartstikke graag’
Meles grinnikte even. ‘Ik zal er eens over nadenken, maar nu in ieder geval niet meer, want het is eekhoornbedtijd intussen, hebben jullie gezien hoe donker het is? Jullie moeten slapen en ik heb nog zat te doen waar ik jullie niet bij kan gebruiken.’ En zo wuifde hij hen in de richting van hun woonboom.

26 Uitnodiging en verrassing
Enkele weken later werden Rodie en Bruns nog vóór het ochtendlicht wakker geroepen: ‘Joehoe, eekhoorns, kom eens naar beneden!’ Toen ze uit hun hol kwamen zagen ze in eerste instantie niemand. ‘Hier ben ik, joehoe’ klonk het weer. Onderaan de boom stond een piepkleine das, een evenbeeld van Meles, maar dan in mini-uitvoering.
Toen hij zag dat ze hem hadden gezien ging het dasje verder: ‘Mijn opa, Meles zegt dat jullie graag willen komen kijken in onze burcht, en dat hij dat goed vindt’ het kwam er een beetje weifelend uit, alsof het kleintje dit niet echt zo’n goed idee vond.
‘Vanavond als het donker is geworden moeten jullie bij de ingang op opa wachten en dan haalt hij jullie op. Het is hartstikke donker in de burcht, daar zijn wij aan gewend, maar jullie natuurlijk niet. Als jullie wat willen zien, dan moeten jullie van te voren eerst in de struik met vuurvliegjes klauteren, dan geven jullie ook even licht. Dat zei opa ook.’ Het dasje schudde zijn kopje over dat bizarre idee. In ieder geval had hij de boodschap goed overgebracht vond hij. ‘Het wordt nu licht dus ik ga terug, moet gauw gaan slapen.’ En weg was hij.
Bruns en Rodie keken elkaar verbouwereerd aan. Op bezoek in de dassenburcht, struik met vuurvliegjes beklauteren, wat een ideeën had die Meles. ‘Ik had eigenlijk bedoeld dat Meles ons wat meer zou vertellen over zichzelf en zijn familie en zo. Ik weet nog zo net niet of ik die burcht wel in wil. Ik ben geen konijn!’ zei Rodie. Hij dacht aan die keer dat Konijn de Grijze hem mee had willen nemen om in zijn hol te logeren toen door de storm de boom met het eekhoornnest verloren was gegaan. Hij had toen bedankt voor de eer en geweigerd om met het konijn mee te gaan.
Daarna had hij nog wel één keer overnacht in het zeer ruime hol van Moer en Kanini, de twee spierwitte konijnen. Maar echt op zijn gemak was hij toen ook niet geweest. Zou hij dan nu wel een dassenburcht gaan bezoeken?
Bruns stond er heel anders tegenover, avonturier als hij was. ‘Man, zo’n kans krijgen we nooit meer hoor. Ik wil best wel eens weten hoe het daar toegaat. Kom, laten we op zoek gaan naar die vuurvliegjesstruik, dan zijn we goed voorbereid.’
Rodie sputterde nog even tegen, maar gaf zich uiteindelijk gewonnen. ‘Oké dan, maar, als ik eruit wil, moet ik er ook direct uit, hoor je? En die vuurvliegjesstruik heb ik al eens gezien, ik zal hem je wijzen. Ik denk dat we daar pas in moeten klimmen vlak voordat we naar de burcht gaan, dan blijven ze tenminste lang genoeg licht geven.’ Het kwam er een beetje bibberig uit.
Ineens hoorden ze een luid ‘Tshiep’. Nee maar, dat was Rodé die hen met een bezoekje vereerde. Het was al even geleden dat ze hem hadden gezien. Rodé begon gelijk honderduit te vertellen. Hij had in de afgelopen tijd zelf voor het eerst een nest uitgehakt in een boom. Hij klonk erg trots toen hij dat vertelde. Hij wees in de richting van het heideveld. ‘Ik heb een mooie oude berk uitgezocht een stuk verder naar links. Eerst heb ik een poosje geoefend, maar daarna ben ik serieus aan het hakken gegaan. Jullie hadden me bezig kunnen horen. Een vrouwtje vond mijn nest goed genoeg om daarin te gaan nestelen en nog niet zo heel lang geleden zijn er vier eieren uitgebroed. Ik ben dus vader geworden. En jij opa, Rodie!’ Hij knipoogde naar de eekhoorn.
‘Ik gaf de kinderen net een vliegles. Omdat ze even moesten uitrusten dacht ik aan jullie.’ Hij wees naar een boom iets verderop. ‘Kijk, daar zitten ze.’
De eekhoorns luisterden vol verbazing naar het verhaal. Hier hadden ze helemaal niet aan gedacht hoewel het natuurlijk wel logisch was. Dat Rodé het hen kwam vertellen was eigenlijk een stuk minder logisch.
Snel brachten ze Rodé op de hoogte van het aanstaande bezoek in de dassenburcht. Daar keek hij wel van op. ‘Ik weet niet of ik het wel zou durven hoor, zo’n hol in duiken.’ Bruns schoot in de lach. ‘Jij bent een vogel, die vliegen niet zo best onder de grond.’ Rodie keek meer begripvol. Hij zag er best wel tegenop, hij had het niet zo op ondergrondse holen.
Rodé wenste hen in ieder geval veel plezier, riep zijn kinderen bij elkaar en zo vlogen ze weer weg.
Rodie en Bruns besloten er verder een rustige dag van te maken, er stond hen immers een drukke nacht te wachten.

27 Onder de grond

Lang voordat het echt donker was togen Rodie en Bruns richting de vuurvliegjesstruik. Ze klommen en klauterden er zo goed mogelijk doorheen zodat er heel veel vliegjes in hun vacht bleven zitten. Daardoor leken ze bijna zelf wel op een vuurvlieg! Op die manier uitgedost gingen ze zitten wachten op Meles. Niet veel later kwam hun gastheer de ingang van de burcht uit. Met een grote zwaai heette hij hen welkom en vroeg hen om hem te volgen. Bruns liep direct voorop terwijl Rodie zeer aarzelend volgde. Hij voelde zich hoogst ongemakkelijk. Bruns keek nog een keer om. ‘Kom je nou eindelijk?’ Er klonk wat ongeduld door in zijn stem. Rodie zette zich over zijn angst heen en dook achter het tweetal aan de ingang door.
In de burcht aangeland zagen ze door het licht dat zijzelf verspreiden dat het er veel ruimer was dan dat zij hadden verwacht. De lange gangen waren zo hoog dat de eekhoorns met gemak rechtop konden staan. ‘Kom jongens, loop maar door. We zitten nu in de hoofdgang. Rechts zie je onze eerste kraamkamer, daarin worden onze jongen geboren. Aan de linkerkant zie je een gang lopen die naar onze tweede uitgang leidt.’ Schichtig keek Rodie rechts en links, terwijl Bruns heel brutaal de kraamkamer in was gelopen. Hij werd er direct weer uitgejaagd door een vrouwtjesdas die daar haar drie jongen aan het voeden was. ‘Ja Bruns, met mijn Melesia valt niet te spotten. Je kunt niet zomaar bij haar binnenvallen; ik had je moeten waarschuwen’ grijnsde Meles. Snel sloten beide eekhoorns zich weer bij Meles aan. Die schuifelde rustig verder, deze keer een volgende gang in die een beetje omhoog liep in.
‘Eh. Dit zullen jullie misschien iets minder leuk vinden’. Terwijl Meles dit zei waren ze aangeland in een ruimte die behoorlijk vol lag met nootjes, eikels, bessen en dergelijke. Toen Rodie beter keek zag hij wat Meles bedoelde. Ze waren notabene aangeland in hun eigen wintervoorraadkelder onderin hun woonboom! Rodies vrees was ineens helemaal over. Hij was woest! ‘Meles, jullie hebben stiekem ondergronds ingebroken in onze voorraadkelder! Wat een rotstreek is dat!’ Rodies haren stonden overeind van woede, waardoor hij wel twee keer zo groot leek. En doordat hij ook nog steeds licht gaf was hij ineens een angstaanjagende verschijning geworden.
Meles deinsde achteruit. ‘Ik zei al dat jullie dit niet zo leuk zouden vinden, maar ik wilde nog verder uitleggen hoe het zat.’ Hij hief zijn pootje op toen hij zag dat Rodie wilde reageren. ‘Laat me even uitpraten. Ik bedoelde dat jullie het niet leuk vinden dat we hier terecht gekomen zijn. Maar dat was echt niet expres. We waren bezig een derde ingang te graven toen we per ongeluk in jullie voorraadkelder terechtkwamen. Kijk maar goed, we hebben heus niet aan jullie eten gezeten hoor, tenminste, bijna niet.’ Hij keek een beetje beschaamd bij die laatste woorden. Rodie keek heel kritisch in het rond. Er leek inderdaad niet veel weg te zijn. Hij richtte zich tot Meles. ‘Als je wilt dat we vrienden blijven, dan moet je hier wel wat aan doen. Ik sta erop dat je deze gang afsluit en je familie verbiedt om hier te komen.’ Meles knikte heftig. Oké Rodie en Bruns, dat ga ik regelen. Kunnen we het dan nu hierbij laten? Jullie kunnen me echt vertrouwen. Ik had het jullie natuurlijk ook best niet kunnen laten zien en dan hadden jullie het niet eens geweten.’
Daar had Meles natuurlijk gelijk in. Ze gingen verder. Terug naar de hoofdgang met allerlei zijruimtes en gangen. Ze zagen een tweede kraamkamer, mooi bekleed met gras en varens waarin een andere vrouwtjesdas lag te wachten op de bevalling die binnenkort zou gaan komen.
Meles gaf aan dat ze daarop niet konden wachten. ‘Dat duurt nog veel te lang jongens. En jullie moeten zo zoetjes aan weer naar buiten, want jullie lichtjes gaan uit.’ En inderdaad, ze waren zo gewend geraakt aan het donker dat ze niet hadden gemerkt dat hun vachten bijna weer donker waren geworden. Meles bracht hen snel terug naar de uitgang van de burcht. ‘Ziezo. Nu hebben jullie een beetje een idee hoe onze kolonie, dat is mijn familie, in de burcht woont en leeft. Ik hoop dat jullie toch van het bezoek hebben genoten ondanks onze niet opzettelijke inbraak.’ Rodie en Bruns keken elkaar aan. Rodie was hoe dan ook blij dat hij weer buiten stond ook al was het daar nu ook donker. Hij was gelukkig over het algemeen nogal vergevingsgezind. ‘Het is oké Meles, bedankt hoor.’ Bruns knikte ten teken dat hij het ermee eens was. ‘Jep, bedankt!. Meles verdween in het bos, met zijn snuit aan de grond snuffelde hij naar wat om te eten.
De eekhoorns trokken zich snel terug in de holletjes in hun woonboom. Na de vele indrukken die ze hadden opgedaan volgde al heel snel de slaap.

28 Kletterende strijd

De weken gingen voorbij en de eekhoorns dachten nog wel eens terug aan hun bezoek aan de burcht van de dassen. Meles had hen terwijl hij hen rondleidde in zijn burcht verteld dat deze in hun bos nog een heel jonge was. ‘Er bestaan burchten van een paar honderd jaar oud, en die hebben gangen die kilometers lang zijn. Echt waar!’ Had hij hen verteld. Die burchten werden van generatie op generatie overgedragen. Rodie en Bruns vonden het superinteressant. Bijzonder volk hoor, die dassen!
De eekhoorns struinden heel wat af over de hei en door het bos. Op de heide troffen ze regelmatig Cervus en Cerva aan met hun moeder Capreo. De jongen waren nu al zo groot geworden dat vanaf enige afstand het verschil tussen moeder en kinderen bijna niet meer te zien was.
Onlangs liet zich ook een reebok met een flink gewei zien. Die had wel belangstelling voor Capreo, maar van de kinderen moest hij niets hebben. Als zij hem nieuwsgierig probeerden te benaderen dan gedroeg hij zich heel afwijzend. Alleen Capreo mocht bij hem in de buurt komen. ‘Die bok is de vader van Cerva en Cervus’ seinde ze de eekhoorns gauw even in.. Hij heet Capreolus’. Rodie vond dat wel leuk om te weten en Bruns reageerde met een vrolijke stem ‘Ha, nu begrijp ik hoe het zit’.
Terwijl Capreolus zich nog steeds bij het groepje ophield zag Bruns een paar dagen later een tweede reebok die aan de heidestruikjes liep te knabbelen. De nieuwe bok keek steeds naar Capreo en Cerva. Toen de andere bok Capreolus zag reageerde hij flink agressief. ‘Rodie, volgens mij is het wel duidelijk. Die eerste bok heb nog altijd een oogie op Capreo, maar die tweede ook!. As dat maar goed afloopt’
Hij had het nog niet gezegd of de twee bokken vlogen elkaar aan. Hun geweien kletterden tegen elkaar, terwijl ze woeste kreten slaakten. Capreo kwam wat dichter naar Rodie en Bruns toe lopen.
‘Dit gebeurt altijd als het bronst is. De tijd voor reeën om te gaan paren. De mannetjes gaan dan vechten om te bepalen wie het sterkste is. Die mag dan alle vrouwtjes hebben. Het mannetje dat verliest trekt zich terug.’ Soms probeert hij het een jaar later nog een keer.’ Legde Capreo aan de eekhoorns uit.
‘Ik denk dat Cervus volgend jaar wel zo ver is dat hij meedoet aan dat spelletje. Hij is nu nog een spietser, hij heeft maar één punt in z’n gewei, maar dan is hij vast een gaffel. Dan heeft hij er twee. Hij moet dan natuurlijk wel een ander groepje reegeiten opzoeken. Paren met z’n zus of z’n moeder mag niet.’
Rodie knikte bedachtzaam. Dat leek hem aardig vanzelfsprekend. Capreo merkte spitsvondig op: ‘Ik gok dat Capreolus verliest dit jaar. Hij is al een jaartje ouder, en die andere bok lijkt me sterker.’
Ze kreeg gelijk, want even later gaf Capreolus zich over en verdween naar de bosrand. Capreo kauwde nog even op wat takjes. ‘Ik ga zo naar die nieuwe toe. Als ik geluk heb, dan krijg ik volgend jaar weer een paar kinderen. Ze schudde ten afscheid met haar kop en begaf zich naar de reebok, die haar direct het hof begon te maken.
Rodie en Bruns hadden alweer een boel bijgeleerd over het leven van de dieren in het bos. Een hoop om over na te denken. Tijd om hun hol op te gaan zoeken. Cerva liep een eindje met hen mee. Bruns liep alvast vooruit naar zijn hol terwijl Rodie gelijke tred hield met Cerva. ‘Zeg, Rodie, ik heb laatst toch zoiets leuks gezien. Toen we met z’n drieën aan de andere kant van het heideveld waren, nee niet bij de manege waar Fredo woont, maar daarginds.’ Ze wees in de verte.
‘Toen zag ik aan de rand waar het heideveld een beetje omhoog loopt een hele grote groep konijnen. Ze waren niet gewoon grijs, er waren ook witte en bruine bij. Er liep een grote haas bij en er scharrelde een egel rond. Ik heb nog nooit zoveel verschillende en gekleurde beesten bij elkaar gezien! En ze leken het ook nog eens goed met elkaar te kunnen vinden. Net zoals wij met jou en Bruns.’
Het hart van Rodie sloeg een slag over. Wat Cerva beschreef leek een beetje op de groep van Konijn de Grijze! Als dat zo was, dan was de groep intussen flink uitgedijd, en, nog mooier, dan waren ze helemaal niet zo ver weg. Rodie hield zijn gedachten nog even voor zichzelf maar nam zich voor het er gauw met Bruns over te hebben om eens een expeditie die kant uit te gaan.
Cerva liep terug naar de hei. De eekhoorns kwamen terug in hun woonboom. Beiden waren vol van hun eigen gedachten en indrukken. 

29 Weerzien

Nog geen week later opperde Rodie het plan om eens een andere kant van het heideveld te gaan verkennen. Bruns had nog geen flauw idee wat Rodie in gedachten had. Maar hij was als altijd wel in voor een nieuw avontuurtje. ‘Laten we maar goed eten voor we gaan, we hebben een beste tocht voor de boeg als ik jou zo hoor.’ Dat kon Rodie alleen maar beamen, dus aten ze hun buikjes eerst maar eens lekker vol.
Even later liep Rodie vastberaden, gevolgd door Bruns, naar het heideveld om deze keer een heel andere route te kiezen. De reeën waren te ver weg om hen te zien, Fredo die in de verte rond liep te rennen merkte hen evenmin op. ‘Wat gaan we doen, Rodie, waar gaan we heen?’ vroeg Bruns nieuwsgierig terwijl hij stevig naast hem doorstapte. ‘Dat zul je wel zien. Ik denk dat ik een verrassing voor je heb.’ Nu was Bruns natuurlijk niet meer te stuiten. Hij blééf vragen, maar Rodie hield koppig zijn bekje. Hij glimlachte, trok een geheimzinnig gezicht en zei ‘Dat zul je nog wel zien.’
Zo liepen de eekhoorns bijna de hele dag door. In de tweede helft van de middag kwamen ze eindelijk aan bij de helling die Cerva had aangeduid. ‘Allemachies mooi uitzicht heb je hier Rodie! Wou je me dat laten zien? Nou dat is echt wel de moeite waard hoor!’ Ze gingen op een randje zitten en keken in de verte waar heel ver weg wat huizen te zien waren en ook een klein meertje. ‘Ik ben hier nog nooit geweest Bruns, maar je hebt gelijk, het is hier prachtig.’ Rodie genoot ook van wat hij zag. Maar de door Cerva beschreven dierengroep was nergens te bekennen. Zou hij toch ongelijk hebben?
Van vermoeidheid vielen de beide eekhoorns in een diepe slaap tussen de struikjes. Ze merkten niet dat het donker was geworden. Ze merkten niet dat een egel zachtjes aan hen snuffelde toen hij rond aan het scharrelen was in de nacht. Ze hoorden niet het zachte roepen van een bosuil in de nacht.
Tegen de ochtend schrokken ze ontredderd wakker. Waar waren ze, wat was er aan de hand. Wat gebeurde er. Er stond een grijs konijn aandachtig naar hen te kijken. ‘Rodie, ben jij het’ klonk een verbaasde maar ook verheugde stem. ‘Rodie, nee echt waar’ klonk een heldere stem erna. Het kwam van een groot wit konijn. Rodie schoot overeind. ‘Konijn de Grijze, Grijnijn, ben jij het écht? En Moer, zie ik dat goed? Kanini antwoordde ‘Nee ik ben niet de Moer die jij kent, ik ben haar dochter, Kanini, weet je nog wel? Wat fijn je te zien! En wie is dat?’ Rodie wreef even in zijn ogen. ‘Dat is Bruns, mijn vriend’ ‘Ja, we zijn boomdelers, weet je, al een hele poos’ kwam Bruns, totaal niet verlegen direct uit de hoek. Dít moest natuurlijk de verrassing zijn die Rodie had bedoeld. Wat gaaf dat hij nu die legendarische konijnen en hun dierengezelschap ook kon ontmoeten.
Grijnijn nam het woord. ‘Bruns en Rodie, wat geweldig dat jullie hierheen zijn gekomen. Welkom! En Bruns, vrienden van Rodie zijn ook mijn vrienden. Ik zal eerst maar eens beginnen met voorstellen. Dit is nu dus mijn vrouw Kanini. De dochter van de helaas door ouderdom overleden Moer. Kanini is inmiddels zelf konijnenmoer geworden. Hier zijn onder andere onze kinderen Darko, Grijo, Bruno en Spotje met hun kinderen. Onze dochter Witje is helaas heel jong om het leven gekomen.’ Hij stelde Sacha de haas voor en Pegel de egel. Hij noemde ook Strix, de bosuil die in de buurt rondvloog.
‘Jongens wat is het een feest om onze oude reismakker Rodie weer terug te zien! We hebben nog veel aan jou gedacht. Ik kan zelf niet vergeten hoe jij mij hebt geholpen bij de grote overstroming tijdens de storm in het bos, toen ik nog heel jong was.
Nadat jij, Rodie, alleen achterbleef is er zoveel gebeurd. We vonden deze prachtige plek waar we besloten te blijven. Door de verschillende seizoenen heen hebben we het hier goed gehad. We hebben een tijdje een kat, Kauka in ons gezelschap gehad, maar die ging liever terug naar de mensenwereld.’ En zo ging Grijnijn maar door.
Rodie nam het over Hij vertelde honderduit over zijn hol in een oud spechtennest, over zijn ontmoeting met Bruns, hun gezamenlijke woonboom, over mevrouw Specht, en Rodé de jonge specht. Het avontuurtje met Ilse de eekhoorn stipte hij maar even zijdelings aan. Daarbij keek hij smekend naar Bruns met als boodschap vooral zijn mond te houden. Hij vergat natuurlijk Meles de das en zijn enorme familie niet. ‘Weet je, Grijnijn, toen jij vertelde over dat vossenhol in het weiland van Pake? Meles vertelde dat dat oorspronkelijk een oude dassenburcht was, die ze hadden moeten verlaten omdat de vos hen eruit had getreiterd.’ Hier keek Grijnijn wel van op.
Rodie noemde natuurlijk ook Garrulus de Vlaamse Gaai, Fredo de teckel werd niet vergeten. De beschrijving van de vegetarische wolf Lupo oogstte grote hilariteit, al hoopten ze dat die toch maar liever niet hun kant uit zou komen. Natuurlijk ontbrak ook Betje de geit met haar kleintjes niet in de rij dieren die hij noemde. De reeën Capreo, Cervus en Cerva beschreef hij. Ook hoe Cerva hem op het spoor van Grijnijn had gezet. Het gezelschap kwam gewoon tijd te kort bij wat ze elkaar allemaal te vertellen hadden.
De dieren staken hun blijdschap over het weerzien niet onder stoelen of banken. Honderduit kletsten ze verder. Grijnijn en Rodie keken elkaar voortdurend breed grijzend aan. Bruns voelde zich al heel snel enorm thuis in het gezelschap. Hij kon het vooral goed vinden met Sacha, die een zelfde soort karakter en humor had als hij.
De eekhoorns bleven een poosje logeren op het heideveld op de heuvel. Maar op enig moment begon het verlangen naar hun eigen woonboom weer te kriebelen. Ze besloten weer terug te keren, maar niet zonder te beloven af en toe nog eens terug te komen. Sacha op zijn beurt beloofde Bruns ook hem eens op te zullen zoeken.
Zo namen de eekhoorns afscheid van de heuvel en liepen zwaaiend terug naar huis.

EINDE