Konijn de Grijze op avontuur

copyright Tinie Engelen-Luttikhuizen

Dit boek is tevens beschikbaar als luisterboek.
Ook kunt je het hier als pdf-bestand lezen of downloaden
Informatie: tinie.engelen@gmail.com

Inhoud


1 grijs of een kleurtje
2 aan de wandel
3 het uilenjong
4 een eenzame wolf
5 moeder uil, een korenveld lokt en mevrouw koe laat schrikken
6 een sloot, een kikker en een nat pak
7 gered door pake en een onbekend hol
8 een vos, een tuin en een huisje
9 van kippen, een haan en een hele snelle ren!
10 een storm, een eekhoorn en een boom
11 eekhoorn krijgt een naam en konijn een vriendje
12 een prikkelende ervaring en terug naar huis
13 rodie zit in een crisis. vindt konijn een oplossing?
14 een onverwachte uitweg en wat staat konijn te wachten?
15 konijn, rodie en extra gezelschap op weg
16 “neef” stelt zich voor ,en konijn krijgt nieuwe naam
17 het gezelschap weer compleet en groter
18 het nieuwe bos brengt veel goeds maar ook een afscheid
19 een onverwacht weerzien
20 moer vertelt…
21 sacha vertelt en grijnijn vult aan
22 een zoektocht?
23 van een kat die niet voor de poes is
24 de herfst doet zijn intree
25 gestolen bomen, een mensenfeest en vuurwerk
26 de winter komt op kousenvoetjes
27 lente en nieuw leven
28 een ramp en een levensles
29 tenslotte

1 grijs of een kleurtje

Er was eens een Konijn, dat wilde graag een kleurtje. Het grijs dat vond hij zo reuze saai!
Hij ging naar de Konijnen-Raadgever voor een goed advies.
Vervolgens ging het Konijn op pad. Huppelend liep hij het kronkelende pad af naar de plek waarnaar de Raadgever hem verwezen had.
En ja hoor: daar zag hij aan de rechterkant van het kronkelende pad ineens de woorden: “Salon voor Konijnen in een kleuren-identiteitscrisis” boven een soort van winkel. Dát moest het wel zijn … alhoewel hij zijn eigen situatie nog niet echt zou beschrijven als een kleuren- identiteitscrisis… Hij wilde gewoon een kleurtje voor de lol!.
Afijn, hij ging naar de deur, waarbij deze vrolijk klingelend openging.
Een zoetgevooisd stemmetje heette hem welkom in de ‘Salon voor Konijnen in een kleuren-identiteitscrisis’ Hij verbaasde zich erover dat ze de woorden zonder erover te struikelen zomaar uit haar zoetgevooisde bekkie kon krijgen!’ Hij stelde zich voor: ‘Ik ben Konijn de Grijze, en ik wil graag een andere kleur’. Het zoetgevooisde stemmetje zei: ‘Ik ben Konijnenmoer van de Salon voor… Het Konijn schudde wild met zijn kopje, waarbij zijn beide oren heen en weer vlogen, hij hoefde niet zo nodig weer de ‘identiteitscrisis enzovoort’ om zijn grijze oren te krijgen.
‘Gaat u maar lekker zitten’, ging het stemmetje, dat toebehoorde aan een buitengewoon lieftallig konijntje met een sneeuwwitte vacht en schattige roze oortjes. -Het schoot door Konijn heen dat hij absoluut een kleur uit moest gaan zoeken die uitstekend moest passen bij sneeuwwit en schattig roze.-
Maar zover was het nog niet. Want het konijnendametje had nog veel meer voor hem in petto! Hij wist niet waar zij het zo snel vandaan had getoverd, maar ineens had zij een omvangrijke map in haar bevallige pootjes, waar alras een pen en een dikke stapel papier uit tevoorschijn kwam. En voor hij het wist begon het konijnendametje hem het hemd, pardon, de vacht van het lijf te vragen. Waar was hij geboren? Wie was zijn vader, wie was zijn moeder? Welke kleuren kwamen in zijn familie voor? Hoeveel broertjes of zusjes had hij? Had hij een goede relatie met zijn familieleden? Hadden familieleden met een bepaalde kleur zijn voorkeur? Speelde deze voorkeur mee in zijn wens om een ander kleurtje? Het duizelde het arme Konijn! Waarmee had de Raadgever hem in vredesnaam opgezadeld? ‘Ik wou gewoon simpelweg een ander kleurtje’ zo kwam er zachtjes piepend uit zijn bek. Van binnen wilde hij het er bijna wel uit schreeuwen! Wat wás dit voor een toestand? Hij wilde geen vragen, geen analyse op zijn familie, geen uitgeplozen voorkeuren. Hij wilde…. Bijna zou hij vergeten wat hij wilde!
Ineens wist hij wat te doen. Hij rende met een enorme vaart de Salon voor… enz uit, en….. struikelde over de drempel. Languit viel hij voorover in de rode modder die zich vlak voor de deur had opgehoopt na een forse regenbui die zojuist buiten was losgebarsten. Verdwaasd veegde Konijn het rode modderwater uit zijn snuit.
Weerspiegeld in de ruit van de Salon voor ..(laat de rest maar zitten….) zag Konijn zichzelf als een verzopen Konijn. Met enige verwondering stelde hij vast dat hij ineens niet meer Konijn De Grijze was, maar Konijn De Roodbruine. Het intrigeerde hem wel, dit nieuwe beeld van zichzelf. Hij draaide zachtjes een beetje links- en rechtsom, en zag dat de kleur mooi contrasteerde met het grijs op zijn rug (die droog was gebleven).
Hij rekte zich helemaal uit om goed te kunnen zien hoe hij eruit zag. En diep in zijn hart vond hij het ‘saaie’ grijs van zijn rug nog het allermooist. Dáár voelde hij zich het meeste zichzelf. Wat een verbazingwekkende ontdekking was dat!
Toen gingen de hemelsluizen open en kletterde opnieuw een enorme regenbui op zijn al zo natte Konijnenlijfje neer. Hij hupte een klein stukje weg van de modder, spreidde zijn beide voorpootjes wijd uit en liet het water over zich heen plenzen! Met genoegen zag hij dat zijn eigen kleurtje weer tevoorschijn kwam. Hij genoot ervan en taalde niet meer naar een ander kleurtje. Zijn gevoel van tevredenheid vervulde hem met blijdschap.
Huppelend ging hij terug over het kronkelende pad door het bos. Aan het einde van het pad wachtte hem de Raadgever op, ‘Dag Konijn De Grijze!’ klonk zijn vriendelijke begroeting. ‘Dag Raadgever!’ antwoordde hij met een vrolijk stemmetje. De Raadgever bleef staan, fijntjes glimlachend door zijn lange snorharen. Konijn huppelde door naar zijn eigen holletje dat er super uitnodigend uitzag.

2 aan de wandel

Konijn de Grijze keek uit zijn kleine raampje. De bomen rond zijn hol dropen van de regen die nog altijd in stromen naar beneden kwam.. Hij was ondanks deze nattigheid nog altijd in een uitstekend humeur. De ervaring die hij had meegemaakt had hem veel goeds gebracht!
Stiekem hoopte hij dat hij het sneeuwwitte konijnendametje uit de Salon huppeldepup met de prachtige roze oortjes nog een keer zou tegenkomen. Haar zoetgevooisde stemmetje klonk hem nog altijd in de oren. Maar ja, om nu met dit weer eruit te gaan was niet zo’n geweldig idee.
In gedachten oefende hij al wel eens voorzichtig hoe hij haar dan zou benaderen. Zou hij haar durven aanspreken? Zou hij de woorden kunnen vinden? Peinzend boog hij zich over het kleine ronde tafeltje in zijn hol. En keek daarna eens in het rond. Was het gezellig? Zou zij het aantrekkelijk vinden? Hij probeerde zijn hol te bezien door haar ogen.
Buiten was het intussen droog geworden. De zilveren waterdruppels op de bladeren blonken als glinsterende parels in de zon die door de wolken tevoorschijn was gekomen. Hij liep zijn hol uit en onwillekeurig volgden zijn pootjes het kronkelende pad naar de Salon. Zou hij het geluk hebben dat hij haar ’toevallig’ zou tegenkomen? Hij had zijn grijze vachtje weer opgepoetst, netjes alle haartjes gladgestreken, een lekker Konijnenluchtje opgedaan, Oh wat voelde dit spannend! Bijna huppelend vervolgde hij zijn weg. Maar toen het gebouw in zicht kwam zag hij dat alle luikjes dicht waren en de buitenlichten uit. Er was geen levend wezen te zien, laat staan een konijnendametje met een sneeuwwitte vacht en roze oortjes.
Hij keek om zich heen. En ondanks zijn lichte gevoel van teleurstelling merkte hij op hoezeer het zonnebad het landschap had veranderd. De roodbruine aarde was langzaam aan het veranderen in een vriendelijk oranjegeel. De dennen rondom bogen niet meer door onder de geselende regen maar hieven trots hun genaalde takken op. Hij hoorde in het bos de vogels hun middagconcert beginnen en Konijn de Grijze genoot van al dat moois. En hoewel zijn wandeling niet had geleid tot de zo gewenste ontmoeting huppelde hij toch goedgemutst het pad naar zijn holletje weer af. 

3 het uilenjong


De dag ging voorbij, de avond kwam. Konijn De Grijze maakte zich klaar om te gaan slapen. Hij had in een hoekje van zijn hol een mooie stapel verse zacht geurende dennennaalden verzameld. Langzaam vleide hij zich neer en het duurde niet lang tot hij in een diepe slaap viel. Hij snurkte zachtjes voor zich uit, waarbij zijn adem in kleine pufjes in en uitging.
Wat was dat?!? Ineens schoot hij overeind. Hij hoorde een luid geraas buiten zijn hol. Wat gebeurde daar in vredesnaam?? Hij schoot door de opening naar buiten, om oog in oog te komen staan met een verfomfaaid bijna volgroeid uilenjong dat druk fladderend al het blad, zand, naalden en steentjes, ondertussen luid krijsend om zich heen gooide.
‘Uiltje toch’ sprak de Grijze, wat is er gebeurd?’ Het uiltje reageerde niet. Hij was nog zo in de war dat hij geen stom woord uit kon brengen. Konijn gaf hem een duwtje, en dát hielp. Hij herhaalde zijn vraag en toen antwoordde het uiltje: ‘Ik zat net even een uiltje te knappen toen mijn grote broertje ineens keihard tegen mij aan stootte. Volgens hem mocht ik ’s nachts geen uiltjes knappen, omdat ik dan juist waakzaam zou moeten zijn. En toen duwde hij mij zomaar het nest uit! Maar waarom moet ik in vredesnaam waakzaam zijn? Er gebeurt nooit wat in dit bos!’

4 een eenzame wolf


Hij had de woorden nog niet uitgesproken of een stevig gegrom vulde de stille nacht. Ineens stond er een wolf in hun midden! Konijn de Grijze verstijfde helemaal van ontzetting toen hij deze aardsvijand ontwaarde. Nog een grauw bracht hem acuut weer in beweging; het uiltje volledig aan zijn lot overlatend schoot hij in raketvaart zijn hol weer in waar hij hijgend bleef staan met zijn kopje naar de ingang. Hij zag de kop van de wolf die nieuwsgierig met één oog zijn hol inkeek. Het hart van Konijn De Grijze klopte als een razende, maar hij kon zijn ogen niet losmaken van het beeld van dat ene wolvenoog. Toen…. zag hij ineens een traan verschijnen in het oog van de wolf, die langzaam naar beneden gleed. Konijn vatte moed en kroop heel behoedzaam het hol weer uit. De wolf zat nu echt grauwend te huilen. Konijn ging wat dichterbij staan. Het leek er niet op dat de wolf kwaad in de zin had. Maar je kon natuurlijk nooit weten!
Heel voorzichtig tilde Konijn zijn grijze pootje op en raakte zachtjes de snuit van de wolf aan, intussen keek hij heel behoedzaam naar het voor hem best wel bedreigende dier. Maar de wolf gedroeg zich helemaal niet dreigend! Bij de aanraking door Konijn begonnen de tranen steeds harder te stromen. Het grauwen was overgegaan in een klaaglijk geluid. Konijn snapte er niet veel van. Maar zijn vrees voor het dier was aardig verdwenen. Immers een dier met verdriet kon toch niet zo gevaarlijk zijn? Hij stak nog een keer zijn pootje uit en raakte weer de inmiddels drijfnatte snoet aan. De wolf begon ineens op brommende toon te praten. ‘ik wilde jullie voor de grap even laten schrikken maar dat ging helemaal mis. Jullie konden er helemaal niet om lachen en toen was het niet meer leuk. En eigenlijk wilde ik graag met jullie spelen en vriendjes met jullie worden. Ik ben ook nog maar een klein wolfje..’
Konijn flapperde eens met zijn oren. -klein wolfje-, nou zo had hij de wolf bepaald niet gezien! En vriendjes worden met de wolf stond nog niet op zijn verlanglijstje. Voor zijn geestesoog verscheen ineens het beeld van een sneeuwwit Konijntje met roze oortjes… -als zij nu eens gezegd had dat ze vriendjes wilde worden- Met haar zou hij dat best wel willen.
‘Wel wolf’, zo sprak hij, ‘Ga jij nu eerst maar even rustig terug naar waar je vandaan kwam, en dan zullen wij er eens rustig over nadenken of we wat voor je kunnen betekenen. Voor nu heb jij alle dieren hier wel genoeg schrik aangejaagd. En ik moet ook nog een oplossing bedenken voor het uilenjong dat uit het nest is gekukeld.’
De wolf kwam overeind en liep met zijn staart tussen de benen weg van de open plek tussen de bomen.
Konijn slaakte een diepe zucht van verlichting en liep naar het uilskuiken toe dat zichzelf helemaal had teruggetrokken in zijn verenkleed. ‘Uilskuiken, vooruit, verman je. Laat je niet langer kisten door je grote uilenbroer en maak dat je weer terug in het nest komt!’ Het uilenjong begon voorzichtig te fladderen, en waratje! Hij kwam omhoog, en hoger, en hoger, en verdween in het nest hoog in de boom.
De rust was teruggekeerd. Het Konijn dook de opening van zijn hol in, tevreden over de manier waarop hij deze situatie had afgehandeld, vleide zich op de dennennaalden neer en viel weer in een diepe slaap.

5 moeder uil, een korenveld lokt en mevrouw koe laat schrikken

Konijn ontwaakte. Door de opening van het hol scheen het licht van de zon kriebelend op zijn neusje. Tijd om op te staan! Hij dook zijn hol uit naar buiten, strekte zich helemaal uit naar alle kanten en rekte zijn pootjes één voor één en werd er helemaal zonnig van! Wat een prachtig begin van de dag! Wat zou hij deze dag eens gaan doen? Een nieuwe tocht naar de Salon voor je-weet-wel, dáár had hij nu geen zin in. Maar wat zou hij dan eens gaan doen? Hij liep naar de boom waaruit de avond ervoor het uilskuiken naar beneden was gekukeld dankzij zijn grote uilenbroer. Zachtjes riep hij met zijn kopje achterover zodat zijn oren de grond bijna raakten: ‘Uiltje, uiltje, ben je er nog? Bovenin het nest verscheen het verstoorde gezicht van Moeder Uil: ‘wil je maken dat je wegkomt! Ik probeer hier te slapen!’. En klats! Daar viel een flinke uilenbal naar beneden die vlak naast het Konijn uit elkaar barstte. Met enige walging bekeek Konijn de viezigheid die hij nog net niet bovenop zich had gekregen. Hij maakte dat hij weg kwam. Hij liep richting de rand van het bos waar het korenveld begon. Hij keek naar de prachtige korenbloemen die uitbundig stonden te bloeien, hier en daar afgewisseld door prachtige rode klaprozen en de zacht geurende wit-met-gele kamille. Zijn ogen genoten van het kleurenspel van goud, blauw en rood en wit en geel.
Ineens viel zijn oog op een paadje door het korenveld. Zijn nieuwsgierigheid won het van zijn angst om het bos uit te gaan, en heel voorzichtig zette hij zijn stapjes op het korenveld-pad waarvan het einde niet in zicht was. Hoog rees het koren boven Konijn uit. Het geplette koren voelde lekker aan onder zijn pootjes. Al sneller lopend deed hij af en toe even een huppeltje tussendoor van plezier. Hij was bijna bij het einde van het paadje. Voorzichtig keek hij om een hoekje achter de laatste korenhalmen en …kukelde achterover op zijn konijnenbips, want hij keek recht in de grote kop van een grazende koe die precies aan de rand van haar weiland gras aan het eten was. Hij krabbelde weer overeind, maakte een beleefde buiging en zei: ‘Dag mevrouw! Ik ben Konijn de Grijze.
Hij viel direct weer achterover omdat Mevrouw Koe zich niet voorstelde, maar heel hard loeide: BOEOEOEOEHHH, waarna ze vervolgens met haar bijna eindeloos lange tong een nieuwe hap gras naar binnen werkte. Konijn de Grijze ging weer op zijn pootjes staan en schuifelde rustig een stukje achteruit. Hij bleef nieuwsgierig naar Mevrouw Koe staren die onverstoorbaar doorging met eten. Hij keek naar de prachtige ogen met de lange wimpers van Mevrouw Koe, die hem best vriendelijk aankeken. Het gaf hem het gevoel dat zij hem niet on-welgezind was, maar dat hij haar domweg had gestoord bij haar maaltijd. Hij besloot het zichzelf gemakkelijk te maken en ging zitten in de rand van het korenveld. ‘BOEHOEHOE’ zei Mevrouw Koe nog een keer. Ze draaide zichzelf een beetje weg en klaterde toen een enorme plas het weiland in.
Ze tilde haar staart op en fflflats fflats, fflats viel een enorm plakkaat koeienstront op de grond. Dít werd Konijn te erg! Hij schoot overeind en maakte dat hij wegkwam langs het open stuk tussen het korenveld en het weiland. Net op tijd stond hij stil toen het veld ineens werd doorkruist door een sloot. Wat zou hem nu weer te wachten staan? 

6 een sloot, een kikker en een nat pak


Konijn de Grijze keek eerst maar eens rustig om zich heen om nieuwe verrassingen te voorkomen. Links van hem strekte het weiland zich uit langs het korenveld, waar in de verte Mevrouw Koe nog altijd dromerig stond te eten, zich niets aantrekkend van de troep die zij letterlijk achter zich had gelaten. Rechts van hem liep de sloot met een bocht tussen het weiland en het korenveld door. Hij ontwaarde ietsje verderop in de wei een appelboom, waarvan een paar takken over de sloot heen hingen. Hij hupte langs het korenveld in die richting en bekeek de plek van dichtbij. Zou hij het erop wagen om via de takken de sloot over te steken? Dralend stond hij voor het water. Hij hupte een paar keer op. Maar ach nee, konijnen zijn nu eenmaal niet bepaald evenwichtskunstenaars of bomenklimmers. Daarvoor moet je een eekhoorn wezen! Maar omdat hij de sloot echt wilde oversteken bedacht hij maar een stukje verder langs de sloot te huppen, hopend op een betere gelegenheid. Zo gedacht, zo gedaan!
‘Kwaok, kwaok, klonk het ineens. Hij schrok op. In de sloot dook ineens een enorme kikker voor zijn neus op. ‘Ik ben Rikker de Kikker Kwaok, Kwaok’, hoorde hij. Hallo: Ik ben Konijn de Grijze stelde hij zich beleefd voor, ‘Leuk om kennis te maken! Weet jij misschien waar ik hier ergens deze sloot kan oversteken?’ ‘Kwaok, kwaok’ zei de kikker. ‘waar wil je dan naar toe? Je springt gewoon in het water en zwemt naar de overkant!, simpeler kan het niet!’ ‘Ik kan niet zwemmen’ lispelde Konijn. ‘Onzin kwaakte de kikker, iedereen kan zwemmen, en anders leer je het maar! ‘Kanniet ligt op het kerkhof, en Wilniet ligt ernaast!’ En na deze oude wijsheid dook hij met een ferme plons het water in.
Verdwaasd bleef Konijn achter. Hij dacht diep na. Bang voor water was hij niet, dat had hij toch wel bewezen tijdens zijn avontuur voor de Salon! Zou hij… en zonder verdere overweging sprong hij in de sloot. Brrr wat was het water koud! En diep! Hij begon met zijn pootjes zo hard hij kon te trappelen om boven water te blijven. Nee maar, dat lukte hem ook nog, en al trappelend bereikte hij de overkant. Maar nu diende zich het volgende probleem aan: Hoe kwam hij het water weer uit?

7 gered door pake en een onbekend hol


De oever van de sloot was veel te hoog, en Konijn kon zich nergens aan vast houden. Hij zag geen kans om met zijn pootjes treetjes in de steile kant te graven, omdat hij moest blijven trappelen!
Ineens hing er direct voor hem een uitgeplozen touw. Hij was zo blij dat het zo voor hem was neergehangen! Vliegensvlug greep hij het met beide voorpootjes beet. Vervolgens vloog hij met een grote zwaai door de lucht en belandde op zijn gat in het weiland. Hij hoorde een stem verstoord roepen: ‘wie heeft het lef om aan mijn staart te trekken?’
Konijn sprong overeind en ontwaarde een reusachtig zwart paard met lange zwarte sokken. Snel maakte hij zijn verontschuldigingen aan het enorme dier. ‘Mijn excuses!, ik heet Konijn de Grijze, ik was in de sloot gesprongen om over te steken en ik kon de kant niet opklimmen en ik dacht dat er een touw in gehangen was en dat was dus uw staart en ik hoop dat ik u geen pijn heb gedaan en en..’
‘Ja, Ja’, hinnikte het paard zachtjes terug, ‘het is al goed. Ik ben blij dat je niet bent verdronken; je zou niet het eerst konijn zijn dat het was overkomen. Je bent zeker die dwaze Rikker tegengekomen. Die denkt dat iedereen alles maar moet kunnen in de sloot. Terwijl er notabene ietsje verderop een bruggetje is!
Overigens: Mijn naam is Pake de Hengst, en ik woon hier in dit weiland’ Konijns hart liep bijna over van dankbaarheid voor de vriendelijkheid van dit prachtige paard. ‘Dank u wel Meneer Pake dat u mij zo geholpen hebt! Zonder u had ik het vast niet gered. Kan ik iets voor u terug doen?’ zei Konijn met een diep gebogen kopje en een nat lijf dat onder het kroos zat. ‘Ja, mij beloven dat je nooit meer aan mijn staart gaat hangen.’ Hinnikte Pake. ‘En dan nog wat: in de sok van mijn rechterachterbeen zit een klit van een distel die mij erg irriteert. Je zou me een groot plezier doen als je het ding eruit krijgt.’ Konijn boog zich snel over de door Pake aangeduide plek, en met een plukje gras tussen zijn pootjes om zichzelf te beschermen haalde hij het euvel weg. Pake hinnikte hem dankbaar toe.
Konijn nam afscheid van het grote paard met een vriendelijk ‘Tot ziens Pake’ en huppelde vervolgens verder het grote weiland in. Hij dacht dat dit hetzelfde weiland was als waar Mevrouw Koe liep te grazen met haar vriendinnen, maar nu zag hij dat er een afrastering stond. Pake had zijn weiland voor zichzelf, maar hij was dan ook wel heel groot! Konijn zwaaide nog even achterom en ging verder.
In het weiland zag hij mooie madeliefjes, wit als sneeuw met een geel hartje. En veel klavers met hun mooie rozige bolle bloemetjes. Ook zag hij paardenbloemen staan. Schitterend geel met hier en daar zo’n mooie doorzichtige ronde pluizenbol ertussen. Genietend nam Konijn een hapje van de bladeren van de paardenbloem. Oh wat smaakte dat heerlijk. Hij realiseerde zich ineens dat hij al in geen uren wat had gegeten! En al huppend door de wei deed hij zich tegoed aan dat heerlijke groen! Al snel was zijn buikje vol en rond. Om zich heen kijkend zocht hij naar een plekje om héél eventjes een klein tukje te doen. Hij had immers nog een lange terugweg te gaan?
En daar zag hij het: aan de rand van de wei een mooi holletje, mooi beschut bij een nog niet eerder opgemerkte perenboom. Hij riep zachtjes voor de opening: ‘Hallo! Is hier iemand?’ Maar er kwam geen antwoord, dus Konijn besloot dat het veilig was en dook het ruime hol in. Hij vleide zich neer op een pluk verdroogd gras dat er lag en viel al snel in een hele diepe slaap.

8 een vos, een tuin en een huisje

Konijn schrok ineens wakker. Hoe lang zou hij wel niet geslapen hebben? Buiten was het al een beetje donker aan het worden. Waarvan was hij wakker geschrokken? Toen zijn oogjes een beetje aan het donker gewend waren geworden zag hij het: Een vos kwam het hol binnen! Weer een dier dat niet bepaald tot de vrienden van Konijn behoorde. Wat moest hij doen? Hij trok zich verder terug in het hol en schoot vliegensvlug een zijgangetje in, alles om maar uit de buurt van de vos te komen. Hij zag een nieuwe zijgang die hij inging en deze bleek tot Konijns grote geluk uit te komen op een plekje buiten in de wei. Hij slaakte een zucht van verlichting en maakt vervolgens dat hij wegkwam.
Achteromkijkend zag hij nog net de lange staart van de vos in het hol verdwijnen. Hij racete door het weiland zo snel als zijn Konijnenpootjes wilden huppen en kwam buiten adem aan de andere kant van het veld tot stilstand bij een hek dat bestond uit prikkeldraad. Hij keek eens goed om zich heen. Achter hem strekte zich het weiland uit, waar hij in de verte Pake het paard nog zag staan. Hij dook onder het prikkeldraad door een langgerekte tuin achter een huis in. In het midden van de tuin liep een platgetrapt paadje met links en rechts een keurig aangelegde moestuin beschaduwd door bomen. Vlakbij hem stond een klein huisje op pootjes. Rondom de pootjes was fijn gaas gespannen, maar dat was hier en daar losgeraakt. Het zag er reuze interessant uit allemaal. Hij hupte eromheen en ging het paadje door de moestuin in.
De moestuin was je reinste restaurant! Hij zag mooie boerenkool staan en spruitjes en bietjes en aaaahhh! worteltjes. Zijn konijnenhartje roffelde in zijn borst van plezier. Wat zou hij hier graag samen uit eten gaan met een sneeuwwit konijntje met roze oortjes.. Maar ach, zij was hier niet. Snel richtte hij zijn aandacht op de rest van de tuin. Hij zag wat appelbomen staan en ook een pruimen- en een perenboom. De bomen hingen vol met het fruit. Dit was een heel vruchtbaar stukje grond zeg! Hij keek nog even rond en huppelde het paadje weer terug langs het kleine huisje en bedacht voor hij weer terug kroop onder het prikkeldraad dat hij zeker terug wilde komen op dit mooie plekje.
Hij ging verder op verkenning door het weiland, wel beducht voor vossenholen en andere ongemakken. Zich nog een keer de stuipen op het lijf laten jagen zou hem niet opnieuw gebeuren. Nee, geen nieuwe verrassingen meer. Hij keek wel uit! Al huppend zag hij een berg paardenvijgen liggen. Pake had daar flink zijn best gedaan! Argch wat stonk dat! Nee dan zijn kleine Konijnendropjes! Hij besloot er daarvan maar eens een flink bergje achter te laten. Die vielen naast de vijgenberg toch niet op, zo dacht hij. Konijn kreeg ondertussen ook wel dorst. Gelukkig zag hij een grote knotwilg staan die bijna tot op de grond was gespleten en waarin een mooi kommetje was ontstaan dat nog gevuld was met vers regenwater. Konijn deed zich er flink aan tegoed.
Hij was aan de zijkant van het weiland aangeland waar hij een prachtig uitzicht had over de paarden-wei, de koeien-wei, het korenveld in de verte en wat dichterbij de moestuin bij het huis en het kleine huisje achterin. Hij vleide zich neer op zijn konijnenbips en zag hoe de zon langzaam onderging in prachtige kleuren geel, oranje, rood, violet en blauw. Het was nu echt bijna donker.
Hij sloop weer richting de tuin en het kleine huisje, kroop onder het prikkeldraad door en door een gat in het gaas. Aan de achterkant zag hij een soort trapje, een plank met dwarslatjes erop en dat leidde naar een openstaand deurtje waarvan de bovenste helft uit een raampje bestond. Aan weerskanten van het deurtje zaten ook raampjes. Zijn nieuwsgierigheid won het van zijn vaste voornemen om niet weer voor verrassingen te komen staan en hij hupte het plankje op, het deurtje door en stond in het huisje. Hij keek rond. Middenin hingen balkjes dwars door de ruimte. Konijn vond het maar raar, balkjes hoorden toch tegen een plafond of onder de vloer of zo? Hij haalde zijn schoudertjes op.
Rechts zag hij een soort open kast met een wandje middenin die het in twee open kamertjes opdeelde. In deze kamertjes zag hij een laagje wel heel erg uitnodigend hooi. Hij ging in één van de twee binnen en vleide zich kronkelend in dit heerlijke bedje neer. En terwijl het buiten intussen helemaal donker was geworden, waren zijn oogjes dichtgevallen en sliep hij als een roos. 

9 van kippen, een haan en een hele snelle ren!

Konijn werd wakker door een luid ‘Kukeleku, Kukelekuuuuu’ schuin boven hem. Hij keek rond. Het leek vanaf het dak van het huisje te komen. Wat een herrie zeg! Snel deed hij zijn oogjes weer dicht, maar lang duurde de rust niet. Hij hoorde een hoop misbaar in het huisje en ineens: ‘AU’ hij voelde een venijnige prik in zijn zij. Wat was dat?
‘Tòk, Tòòòk’ hoorde hij. ‘weg jij! Je ligt in mijn werkplaats! Vader Kukel heeft allang het sein gegeven dat ik aan de slag moet.’ En weer voelde hij een stevige prik, in zijn rug deze keer. Hij keek op en zag een kippendame woedend naar hem kijken. Hij vloog overeind, onderwijl mompelend: ‘Sorry, ik had dit prachtige huis niet als kippenhok herkend! Het spijt me echt hoor.’ Hij realiseerde zich ineens dat de balkjes in het midden natuurlijk de stokken voor de kippen waren. In het donker had hij de dames die op de stok zaten helemaal over het hoofd gezien. En de zo heerlijk met hooi beklede kasten waren natuurlijk de leghokken.
De kippendame tokte enigszins beledigd naar hem: ‘Zijn wij niet goed genoeg om in een mooi huis te mogen wonen en werken? Weet je wel dat wij elke morgen vroeg opstaan om een ei te leggen, zodra Vader Kukel ons het sein heeft gegeven?’ Konijn haastte zich om de kippendame te verzekeren van het tegendeel. ‘Natuurlijk bent u met uw zussen goed genoeg om in zo’n mooi huis te wonen! Ik bewonder het alleen maar. Ik ben Konijn de Grijze en ik ben een beetje per ongeluk hier verzeild geraakt.’ De kippendame bond een beetje in. En terwijl zij zich nestelde in het hooi stelde ook zij zich voor: ‘Ik ben mevrouw Kiepeen, en mijn zussen heten Kieptwee, Kiepdrie en Kiepvier.’ Ze draaide nog even met haar vleugels, wiebelde met haar kont, en toen ‘Tòòòk, tòòòk, tòòòòk, TÒÒÒÒÒK’, en daarna een diepe zucht. Ze stond op uit de legkast en liet achter zich een mooi glanzend bruin ei achter. ‘Ziezo, ik ben klaar voor vandaag.’
En ze wandelde rustig naar het deurtje om naar buiten te gaan. Maar voordat ze de deur doorging draaide ze zich nog even om naar Konijn die zich ietwat ongemakkelijk bewoog tussen Kieptwee, Kiepdrie en Kiepvier die zich verdrongen om één van de twee legkasten binnen te gaan om op hun beurt hun dagelijkse taak te gaan verrichten. Konijn schoof langs de wand richting het deurtje. ‘Zeg’, tokte Kiepeen ‘Hoe ben je eigenlijk hier binnen gekomen? Er zit gaas rondom de poten van dit huisje, en de klep van het leghok was dicht.
Konijn dacht even na, oh ja, hij wist het alweer. ‘Ik vrees dat ik iets verkeerds heb gedaan. Ik ben door een gat in het gaas gekropen’ lispelde hij. ‘Ik was nogal moe van een drukke dag. Ik ben het hele weiland door gehupt nadat ik met Pake kennis had gemaakt.
Ik heb genoten van de mooie bloemen en planten. Ik heb een hoopje gedaan, water gedronken uit een oude boom, ben onder het prikkeldraad door gekropen, over het paadje door de tuin gehuppeld, en oh ja, ik ben eerst ook nog op de vlucht gegaan voor de vos.’ Schuldig keek hij op.
‘Wááát’ klonk het luid naast zijn oor. Geen idee waarvandaan, maar ineens stond Vader Kukel naast hem. ‘Zeg dat nog eens?’. Konijn herhaalde enigszins onder de indruk van de imponerende verschijning van Vader Kukel: ‘ik ben op de vlucht gegaan voor de vos. Ik was per ongeluk in zijn hol gaan slapen en toen kwam hij ineens binnen en toen kon ik gelukkig via een zijgang ontsnappen.’ ‘Jij maakt er nogal een gewoonte van om in andermans huis te gaan slapen hé?’ kukelde Vader Kukel. Benepen keek Konijn naar de vloer. Vader Kukel had wel gelijk. Hij had zich niet zo heel erg netjes gedragen. ‘Het spijt me’ zei hij dan ook. Ík had niks verkeerds in de zin. Vader Kukel strekte een keer zijn nek, schudde zijn kop en zei: ‘Eigenlijk mag ik je wel dankbaar zijn, ook al heb je Kiepeen best laten schrikken. Je excuses zijn aanvaard. Wijs me nu maar het gat waardoor je binnengekomen bent, want dan kan ik proberen het te dichten, want als de vos op hetzelfde idee komt als jij, dan zijn mijn kippendames nog niet jarig!’ Ze stapten zij aan zij over het trappetje naar buiten. Konijn liep naar de opening in het gaas, waarna Vader Kukel het gat onmiddellijk begon dicht te trekken met zijn scherpe sporen.
Konijn schrok ineens. Hoe moest hij er nu weer uit?
Maar kennelijk had Vader Kukel daar ook al aan gedacht. ‘Je gaat terug naar het leghok, en daar wacht je tot Mevrouw de Boer de eieren op komt halen. Als dan het deksel opengaat, dat spring jij als de wiedeweerga uit het leghok, ren je razendsnel het pad af, onder het prikkeldraad door en dan sta je weer in de wei.’
En zo gezegd zo gedaan. Konijn verschanste zich in het leghok, en zodra het deksel openging sprong hij als een duveltje uit een doosje omhoog en vrij was hij.
Mevrouw de Boer gilde van schrik door zijn plotselinge verschijning, maar helaas kon hij haar niet gerust stellen. Hij hoopte maar dat ze snel weer tot rust zou komen. Dat hoopte hij voor zichzelf trouwens ook!

10 een storm, een eekhoorn en een boom

Terwijl hij in de wei stond keek hij nog een keer verlangend naar de tuin waar hij zoveel lekkers had zien staan. Kool, worteltjes, boerenkool…. Maar nee, dat kon hij nu echt niet meer maken, nu hij al zoveel op zijn kerfstok had. En in de wei was ook nog voldoende te eten om zijn buikje rond te krijgen; paardenbloemen, klaver, Nu hij eraan dacht begon zijn maag te rammelen, en hij deed zich te goed aan wat de wei te bieden had.
Maar zijn avontuurlijke aard liet niet toe dat hij lang op één plek bleef. Hij huppelde snel terug naar het begin van de wei waar Pake weer stond te grazen. Met een vrolijk ‘dag Pake’ liep hij hem voorbij, de wei uit, langs de plek waar hij door Pake uit de sloot was gevist en zag even later inderdaad een keurig bruggetje. Intussen begon het een klein beetje te regenen.
Hij prentte de plek van het bruggetje goed in zijn geheugen maar vervolgde toch zijn weg langs de sloot. Toen hij naar het water keek, zag hij dat het ineens heel snel stroomde, het leek wel veel sneller dan voorheen. En het water leek ook wel hoger te staan. Konijn begon zich zo langzamerhand ongemakkelijk te voelen. Zou hij teruggaan? – het bruggetje over, langs het korenveld, terug naar het bos?
Maar nee. Hij wilde nu toch wel echt weten wat er aan de hand was en hij vervolgde zijn weg. Het landschap veranderde een beetje. De grond werd steeds steenachtiger en het vlakke terrein werd een beetje heuvelachtiger. Hij raakte wat buiten adem van het lopen en moest echt even stilstaan. Het miezerige regentje was overgegaan in een fikse plensbui en hij was flink nat aan het worden. Hij schudde zich even goed uit , dat hielp wel eventjes maar de regen hield niet op.
Hij keek naast zich en zag dat de sloot veranderd was in een meer dat langzaam leek te groeien. Het water kolkte in het rond. Nu werd Konijn bang. Wat als hij meegezogen werd door het water? Hij keek achterom. Het pad waarlangs hij was gekomen was er niet meer. Ongemerkt was hij steeds verder naar de bosrand gegaan die het meer nu helemaal omzoomde. Het water klotste steeds harder tegen de oever. Steeds angstaanjagender. Konijn keek naar de bomen die vervaarlijk stonden te schudden in de wind die inmiddels stormachtig was geworden. Eén boom stond helemaal schuin. Vogels vlogen wild heen en weer, vechtend tegen de wind. Aan de rand van het water verdrongen opgeschrikte reeën zich om weg te komen.

Wat hoorde hij daar? Hij hoorde roepen: ‘Konijn, kom hier, we moeten hier snel weg, het is hier gevaarlijk!’ Het stemmetje kwam van een eekhoorn die zich had vastgeklampt aan één van de zijtakken van de schuin hangende boom. Konijn bedacht zich niet lang en liep tegen de stam op de boom in. De eekhoorn kroop verder in de boom een hol in waar hij Konijn wenkte hem te volgen. Het hol bleek groot genoeg voor zowel Konijn als eekhoorn. ‘Ik denk dat we hier wel veilig zijn zolang deze storm duurt.’
De eekhoorn had het nog niet gezegd of met een vervaarlijk gekraak kwam de boom los van de bodem en begon weg te glijden richting het water. ‘Hou je vast.’ gilde de eekhoorn en terwijl Konijn zich met alle macht vastgreep aan de rand van het hol klapte de boom het water in. Snel maakte hij vaart, dreef naar de rivier die uit het meer stroomde in wat eens de sloot was geweest waarlangs Konijn gelopen had. Konijn keek in de van angst wijd open gesperde ogen van de eekhoorn die weerspiegelden hoe hij zich voelde. Zouden ze dit overleven? Het hol in de boom bleef droog ondanks de snelheid waarmee het water stroomde.
De regen was gelukkig overgegaan in een gewone bui, maar de wind was nog lang niet bedaard. Ze dreven met grote snelheid verder. Met ontzetting zag Konijn hoe op de oever de reeën renden om zich uit hun hachelijke positie te bevrijden. Boven hun koppen vlogen de vogels met hen mee. Het intense gevoel van angst over wat er allemaal gebeurde zakte een klein beetje.
Konijn keek in het rond, keek naar de eekhoorn en zei in een poging om de spanning enigszins te breken: ‘We gaan wel snel hè.. in een avonturenpark betaal je een vermogen voor een kaartje voor zo’n attractie..’. Het leek een beetje te helpen. De eerst zo ontzet kijkende eekhoorn keek nu niet meer zo angstig maar woedend naar Konijn… báng!!!!… Met een klap lag de boom waarin Konijn en eekhoorn zaten ineens stil. 

11 eekhoorn krijgt een naam en konijn een vriendje

Konijn en eekhoorn kropen voorzichtig het hol uit om te kijken wat er was gebeurd. De boom was klem komen te zitten tegen het bruggetje. Konijn herkende het bijna niet, zo breed was de sloot geworden. Aan weerskanten spoot het water om de brug heen, intussen heel wat zand wegspoelend. Konijn richtte zich tot eekhoorn: ‘Ik weet niet wat jij van plan bent, maar ik denk dat ik hier maar uitstap’. De daad bij het woord voegend maakte hij de grootste sprong die hij ooit gemaakt had; van de boom naar de wal. En het was hem gelukt! Een beetje wankel stond hij weer op de modderige grond. Snel hupte hij wat verder naar het korenveld, want naar die kant was hij “uitgestapt”.
Terwijl hij omkeek zag hij hoe de brug die hen zo mooi tegen had gehouden bezweek onder de kracht van het water. De brug met de boom met de eekhoorn er nog in dreef snel verder. Konijn keek hem een beetje verdrietig na. De eekhoorn was voor hem toch even een soort van houvast geweest in een volslagen uit de hand gelopen situatie. Dicht bij het korenveld blijvend liep Konijn weer verder stroomafwaarts.
Toen klonk het ineens: ‘Hé Konijn! Joehoe!. Konijn keek op en zag de overhangende appelboom staan waar hij eerder had overwogen de sloot over te steken. Waarbij hij notabene had bedacht dat hij “toch geen eekhoorn was!”. De losgeslagen boom en brug waren tegen de stam tot stilstand gekomen. De eekhoorn sprong uitgerekend daar opgewonden op en neer in de appelboomtakken en vervolgens op de kant van de sloot naar Konijn toe.
‘Hoera, ik leef nog! Ik ben zó blij!’ De eekhoorn stuiterde bijna van blijdschap. Konijn was even helemaal in de war.. Tjonge wat was er wel niet allemaal gebeurd! De kippen, de wandeling, de storm, de overstroming, de duizelingwekkende tocht met de boom, het reddende bruggetje, en nu stond de eekhoorn ineens weer voor hem.
Omdat hij zich door de gebeurtenissen verbonden voelde met de eekhoorn greep hij terug op zijn gebruikelijke manier van doen: ‘Hallo eekhoorn, ik ben Konijn de Grijze. En wie ben jij?’. ‘Dag Konijn de Grijze, ondanks je maffe opmerking toen we samen in de boom zaten, ben ik wel superblij nu in levende lijve naast je te staan. Ik heet Rodie Eekhoorn. Sinds kort dakloos.’ Dit voegde de eekhoorn er in een poging om grappig te zijn aan toe.
Ze omhelsden elkaar, blij dat ze dit avontuur samen hadden overleefd al was Rodie wel zijn holletje kwijtgeraakt. Even stonden ze zwijgend naast elkaar, verdiept in hun eigen gedachten. Maar Konijn bleef niet lang stil. Hij had al besloten om weer terug te gaan naar zijn eigen hol in het bos, en nu had hij bedacht dat daar vast ook wel een plek voor de eekhoorn te vinden moest zijn. Hij wees naar het korenveld en zei ‘kom, we volgen het veld, en na een poosje komen we vanzelf bij het bos waar ik vandaan kom. Als je wilt mag je met me mee.’ Aangezien Rodie zelf niets beters kon bedenken, volgde hij Konijn op zijn weg. Eerst langs de als een snelle rivier stromende sloot, die op een gegeven moment afboog, daarmee een flink stuk grond in de bocht meenemend. Pake de hengst had zich een heel eind teruggetrokken van het water. De wind was gaan liggen gelukkig.
Daarna vervolgde het toch wel wat vreemde paar zijn weg langs het korenveld waar dit grensde aan de wei van mevrouw Koe. Ze hoorden haar al in de verte: ‘BOEOEOE’. Even schrok Rodie van het geloei, maar hij zag dat Konijn onverstoorbaar verder hupte. Rodie wilde zich zeker niet laten kennen. Hij sprong snel door met zijn staart als een pluim trots in de lucht. Maar AU AU, wat was dat?

12 een prikkelende ervaring en terug naar huis

Rodie kreunde van de schrik en de pijn. Wat was er gebeurd? Konijn rolde gierend van het lachen op de grond. ‘Oh Rodie, die snuit van jou’. Konijn veegde zich de lachtranen van zijn kopje terwijl hij overeind kwam. ‘Je zat met je staart tegen het schrikdraad langs de wei van mevrouw Koe! Steek je staart dan ook niet zo hoog in de lucht!’ En toen hij opnieuw begon te schateren gaf Rodie hem een fikse duw zodat Konijn op zijn beurt met het schrikdraad in aanraking kwam, in zijn geval met zijn oren!. Ze stonden nu quitte. Even keken ze elkaar woedend aan om vervolgens allebei in de lach te schieten.
Mevrouw Koe was intussen nieuwsgierig aan komen scharrelen om te zien waar al die herrie vandaan kwam. Ze schudde haar grote kop om zoveel dwaasheid en hobbelde weer weg. ‘BOEHOE’ loeide ze intussen. Konijn en Rodie volgden nog na grinnikend hun weg. Ze belandden bij het paadje door het korenveld dat naar het bos leidde. Konijn ging zonder iets te zeggen Rodie voor het paadje op. Hij verlangde naar zijn vertrouwde holletje. Door alles wat hij had meegemaakt voelde hij zich wel heel ánders nu, zekerder van zichzelf.
Niet veel later bereikten ze de bosrand. Konijn liep zelfverzekerd door terwijl Rodie aarzelend volgde. Voor hém was het allemaal nieuw terrein. Bij het holletje van Konijn aangekomen maakte deze dat hij daar binnenkwam. Alles was zó vertrouwd. Hoe het eruit zag, de geuren, alles. Konijn keek met een blije snoet om naar Rodie maar…. Waar was die nu gebleven? Hij stoof het holletje weer uit en zag Rodie bedremmeld voor de ingang staan. ‘Waar blijf je nou?’ vroeg hij in verwarring aan de eekhoorn. ‘Konijn, ik hoor niet in zo’n hol, ik pas er niet goed in met mijn lange staart, ik hoor in een boom, weet je nog wel? En mijn hol is weg.’ Dat laatste kwam er best wel verdrietig uit.
Ineens begreep Konijn het. Dít vroeg om snelle maatregelen. Een dakloze eekhoorn, dat is vragen om moeilijkheden! Hij pakte Rodie bij zijn schouder en zei: ‘Kom mee, dan gaan we dit oplossen.’ Konijn ging met Rodie in zijn kielzog naar de plek waar de Raadgever woonde. Gelukkig was die thuis en voor zijn hol riep Konijn: ‘Raadgever, hallo, ik heb uw hulp nodig!’ Het wijze konijn kwam al snel tevoorschijn. ‘Wil je weer een ander kleurtje, Konijn de Grijze’, zo vroeg hij. ‘Nee hoor’, lachte Konijn. In een paar woorden schetste hij het probleem van Rodie de Eekhoorn. De Raadgever krabbelde eens achter zijn oren. ‘Ik ben helemaal niet bevoegd voor het oplossen van zaken die geen konijnen betreffen. Ik weet dus niet hoe ik jullie verder kan helpen.’ En met die woorden verdween hij weer in zijn hol.
Teleurgesteld keek Konijn Rodie aan. ‘Ik dacht zo dat hij ons zou kunnen helpen!’ Hij was zich er niet van bewust dat hij het probleem van Rodie ook tot zíjn probleem had gemaakt. Maar in het woord -ons- lag dat wel besloten.

13 rodie zit in een crisis. vindt konijn een oplossing?


Hoe nu verder? Konijn had zijn hol, maar Rodie was dakloos. Samen drentelden ze verder over de paadjes waar Konijn woonde met zijn konijnenvrienden. Maar langzaam drong tot Konijn door waar de schoen wrong. Eekhoorn was ánders. Hij had een andere kleur, een grote pluimstaart, een andere manier van wonen, van leven. Eekhoorns stonden bekend als losbollen, verkwisters, vlooienbalen. Konijn had de gesprekken wel gehoord en begreep dat hij hier geen hulp voor Rodie moest verwachten. Immers: “konijnen gaan voor”. Altijd!
Maar ondanks dat Rodie een wat bizar gevoel voor humor had, was Konijn toch wel aan hem gehecht geraakt. Het zou hem aan zijn hart gaan als Rodie ten onder zou gaan. Konijn besloot helemaal te gaan voor de uitdaging Rodie aan fatsoenlijk onderdak te helpen, wat zijn soortgenoten daar ook van zouden vinden. Hij was door alle avonturen zo zelfverzekerd geworden dat hij ook sterk wilde zijn voor Rodie.
Konijn negeerde het hol van de Raadgever en ging aan de andere konijnenholletjes voorbij omdat alle konijnen met een vaart in hun hol verdwenen zodra zij het onwaarschijnlijke stel samen zagen. Hij nam Rodie mee, het kronkelende paadje in naar de “Salon voor konijnen in een kleurenidentiteitscrisis”. Niet omdat hij daar onderdak voor Rodie verwachtte. Maar heel misschien kon een schattig konijnendametje met een sneeuwwitte vacht en roze oortjes, hulp bieden.
Niet veel later stonden ze voor de voor Konijn bekende deur. En er brandde licht! Dus moest er iemand binnen zijn. Konijn opende zelfverzekerd de deur die de eveneens bekende rinkel liet horen. Rodie liep enigszins onder de indruk achter hem aan. In de ruimte waar ze binnenkwamen ging een gordijn dat een gangetje afschermde opzij en ja hoor: Daar was ze! Het konijnendametje dat zoveel indruk op Konijn gemaakt had.
‘Hé ben je toch weer teruggekomen? De vorige keer ging je er met zo’n vaart vandoor dat ik dacht dat ik je nooit weer zou zien.’ Klonk er iets van een verwachtingsvolle klank in haar stemmetje? Of was de wens de vader van de gedachte? Genoeg! besloot hij bij zichzelf, er waren nu dringender zaken. Haar zoete stemmetje klonk weer: ‘Waarmee kan ik jullie van dienst zijn?’ Konijn bespeurde bij het konijnendametje geen spoor van afwijzing van Rodie. Dat gaf hem al een goed gevoel.
Hij begon te vertellen over zijn ontdekkingsavontuur. Het korenveld, de wei, de sloot, de kikker, het paard, de vos, de kippen, de haan, de groeiende sloot, het meer in het bos, de schuine boom, de eekhoorn, het bruggetje, en de terugtocht naar het bos met Rodie.
En na dit relaas kwam hij toe aan het probleem waarvoor hij een oplossing zocht: Waar was een onderdak te vinden voor Rodie? Hij vertelde dat hij al het nodige had geïnformeerd zonder uit te weiden over de afwijzende houding die zijn medekonijnen hadden ingenomen.
Het konijnendametje kreeg een begrijpende blik in haar oogjes. Ze greep deze keer niet naar een map vol formulieren en vragen. Het ging nu ineens om zaken van levensbelang! Rodie móést onderdak krijgen op een veilige manier. ‘Ogenblikje’ zei ze terwijl ze achter het gordijn in het gangetje verdween. Ze hoorden het lieve konijnendametjes’ stemmetje maar ook een bozige stem van een ander konijn. Konijn en Rodie bleven een beetje in de buurt van de deur staan voor het geval dat ze moesten maken dat ze wegkwamen!

14 een onverwachte uitweg en wat staat konijn te wachten?

Konijnendametje kwam terug met in haar kielzog een groot wit konijn. ‘Laten we ons eerst even voorstellen. Zoals je weet ben ik Konijnenmoer van de Salon. Maar eigenlijk is zij dat’, ze wees naar het grote konijn achter haar. Konijn boog even vriendelijk en respectvol naar haar en porde Rodie aan zijn voorbeeld te volgen. ‘mijn naam is Kanini, en zij is mijn moeder. Ik heb jullie probleem aan haar voorgelegd en zij komt tot de conclusie’ Hier werd zij onderbroken door de zware stem van Konijnenmoer: ‘Reken er voorlopig maar niet op dat je hier in de buurt onderdak zult vinden. Ja jij wel’ ze wees naar Konijn ‘maar jij niet!
Hoe heet je eigenlijk?’ ‘Ro o die’ stotterde de eekhoorn terwijl hij het grote konijn van onder zijn wimpers aankeek. ‘Oké Rodie, in ieder geval voor nu even welkom hier in de Salon, maar je kunt hier helaas niet blijven. Eerlijk gezegd worden mijn dochter en ik ook niet of nauwelijks geaccepteerd. Het is dat wij deze Salon hebben die ons toch enig aanzien geeft, maar anders…’ Konijn keek Konijnenmoer verbaasd aan. De vraag was zichtbaar in zijn ogen: Niet of nauwelijks geaccepteerd??? Kanini en Konijnenmoer staken tegelijkertijd hun sneeuwwitte pootjes uit. En toen begreep Konijn het. Alle konijnen in het bos waren grijs! En Konijnenmoer en Kanini waren prachtig sneeuwwit!
Konijnenmoer sprak: ‘Kom maar mee, oh ja, en noem mij maar gewoon Moer.’ ze wenkte en ze volgden haar in een soort kamertje waarvandaan een ander gangetje dieper het hol in leidde. Er lag een laag vers geurende dennennaalden op de vloer en op Moers uitnodigende zwaai vleiden Konijn en Rodie zich neer. ‘Eerst maar eens even goed slapen, morgen zien we wel hoe nu verder’. En met die woorden verdwenen moeder en dochter dieper het hol in.
Rodie was al snel in dromenland en het duurde niet lang of Konijn was hem daarin gevolgd.
Al vroeg waren Konijn en Rodie uit de veren eh.. naalden. Er moest gewerkt worden! Op zoek naar een huis, op zoek naar goede raad, enz. enz. Snel schrokten ze het ontbijt naar binnen dat de lieve dames voor hen hadden klaargemaakt en oh schande, ze vergaten helemaal op te ruimen. Snel gingen ze terug, schudden de dennennaalden netjes op en lieten zo de boel keurig achter.

15 konijn, rodie en extra gezelschap op weg

De konijnendames waren nog niet te zien. Waarschijnlijk sliepen zij nog even verder na de hectische avond en nacht ervoor. Maar nee hoor: Voor de deur van de Salon stonden beide dames al helemaal reis-klaar op hen te wachten. ‘Wij gaan met jullie mee’ zei Moer. ‘Hier kunnen wij niet langer blijven omdat de grijze konijnen ons steeds meer lastig vallen’. Konijn dacht hier even over na met een verdrietig gevoel. Oké, ze moesten dan maar samen op pad te gaan. Moer sloot plechtig de salon af, gaf Kanini die even een traantje liet een dikke knuffel en zei ‘Allee, laten we maar gaan nu.En zo ging de kleine stoet op weg. Konijn voorop, Rodie volgde op de voet en achter hen sloten Moer en Kanini aan.
De weg vanaf de Salon liep naar een heel andere kant van het bos. Konijn was benieuwd waar hij nu weer zou belanden. Hij verheugde zich stiekem eigenlijk wel op de reis met dit bijzondere gezelschap. Even keek hij om naar Rodie, maar die leek er ook helemaal klaar voor te zijn.
Het pad liep langzaam iets omhoog, omzoomd door mooie hoge eiken, afgewisseld door rode en gele beuken. Omdat het al wat later in het jaar was, begonnen de bladeren al een heel klein beetje te verkleuren. De lucht was fris en tintelend en er hing nog een heel dunne mist die de zonnestralen filterde. Het was prachtig om te zien. Aan de kant van het pad stonden hier en daar paddenstoelen waarvan de rood-met-witte stippen-hoeden Konijn bijna in de verleiding brachten om eronder te kijken of er ook kabouters in huisden. Maar hij was bang dat zijn gezelschap hem dan niet meer voor vol aan zou zien in zijn nieuwe rol als reisleider, dus deed hij dat maar niet. Had hij ook maar enig idee waar hij naar toe wou, vroeg Rodie hem. ‘Natuurlijk’ zei hij vol overtuiging, maar eerlijk gezegd had hij nog geen flauw idee.
Zo vervolgden ze samen hun weg. Aan het einde van het pad leek het lichter te worden. Al snel keken ze uit over een prachtig heideveld dat zich uitstrekte over de helling van de heuvel die ze op waren gelopen. In de verte zagen ze een dorp liggen, gelukkig ver genoeg weg om hen niet af te schrikken. Langs de heidevlakte liep een pad rond de helling. Konijn bedacht zich niet lang en sloeg het weggetje in. Iets verderop besloot hij toch maar weer het bos in te gaan, omdat hij zich daar iets veiliger voelde. Rodie had intussen een beuk ontdekt met daaronder een enorm aantal beukennootjes en dwaalde steeds verder af van het groepje. Al bukkend verzamelde hij zijn schatten.
Ook Moer en Kanini hadden zonder dat Konijn het merkte hun tempo vertraagd, zodat Konijn ineens in zijn eentje op het bospad liep. Hij draaide zich om en hoorde alleen nog maar het ruisen van de bladeren in de hoge bomen om zich heen. Het pad was nog maar moeilijk te zien omdat het nauwelijks betreden was en het nodige blad de bodem bedekte. Hij had geen flauw idee waar hij was en waar hij vandaan gekomen was. Was hij nu dus al verdwaald, terwijl hij zo kort geleden nog zo stoer aan het begin van de kleine stoet had gelopen? Terwijl hij in alle richtingen keek begon hij eerst zachtjes en daarna steeds harder te roepen: ‘Rodie, Roooodieee’, ‘Kanini, Kaaniinii’, ‘Moer, Moehoerrr’.
Maar er kwam geen antwoord. Dat wil zeggen, niet van Rodie, Kanini of Moer! Maar wel van een andere verschijning. Met een enorme sprong stond plotseling een reuzenkonijn voor hem, met hele lange oren en hele lange achterpoten… Konijn stapte geschrokken opzij voor het enorme beest. Waar was die zo ineens vandaan gekomen? ‘[ Johéé neefje!’ klonk het, ‘schrik jij nou van mij, terwijl jij mij net wakker hebt geschreeuwd? Ik lag net lekker in mijn leger te pitten toen jij ineens zo nodig een keel van jewelste op moest zetten.’ En met die woorden ging hij pal voor Konijn staan en keek hem strak aan. Konijn begreep er geen snars van. Waar waren zijn vriend en zijn nieuwe vriendinnen en wie was deze vreemde snuiter??

16 “neef” stelt zich voor en konijn krijgt nieuwe naam


‘Johéé’ klonk het weer, ‘hou eens op met die verdwaasde ogen! Ik ben gewoon Sacha Langoor je neef. En jij druiloor, hoe heet jij?’ Konijn voelde zich nogal geïrriteerd door deze brutale benadering, maar zijn nette opvoeding won het van zijn irritatie. Dus maakt hij snel een buiging en stelde zich maar weer eens voor: ‘Ik ben Konijn de Grijze, maar zeg maar Konijn’.’
De haas begon te schaterlachen. ‘Konijn de Grijze! Wát een naam, kon je niets beters bedenken dan dat?’ Konijn werd van grijs rood van verontwaardiging. Waarom had niemand hem ooit verteld over dit onaardige familielid? Van je familie (die je niet eens kende) moest je het maar hebben.
Maar de haas was niet te stuiten. Lachend zei hij: ‘Ik noem jou in het vervolg gewoon Grijnijn en knoop dat bij deze in jouw oren. ’En met die woorden legde hij een knoop in de grijze oortjes van Konijn. ‘Au, dat doet zeer! schreeuwde Konijn het uit en hij schudde hard met zijn kopje om de knoop weer uit zijn oren te krijgen.
Toch vond hij stiekem Grijnijn wel een stoere naam. ‘Oké Sacha, dan heet ik in het vervolg wel Grijnijn, maar doe dit nooit meer met mijn oren want anders…’ ‘Sorry’, hikte Sacha nog even na. ‘Ik zal je niet meer pesten.’
Konijn reageerde niet meer, want in de verte zag hij Rodie aankomen met zijn pootjes vol met beukennootjes en Kanini met Moer achter hem . Konijn rende zo snel hij kon naar hen toe. ‘Waar bleven jullie nou, ik was jullie ineens kwijt.’ Beschaamd boog Rodie zijn snuit en ook Kanini en Moer zagen er nogal benepen uit. Moer zei zachtjes: ‘Het spijt ons, maar we moesten even’ ze bloosde ‘je weet wel eh hè en toen zagen wij jou niet meer.’
Konijn begreep het ineens. Hij herinnerde zich het moment bij Pake in de wei toen hij naast de grote paardenvijgen ook zijn kleine konijnendropjes had achtergelaten. Dat bedenkende schoot hij er ineens vandoor om te verdwijnen achter een paar opgeschoten beukenloten. Hij deed snel wat ook hij moest doen en rende weer terug naar het gezelschap waarvan met name Moer en Kanini met enig ontzag keken naar het in hun ogen enorme “konijn” dat ineens bij hen stond. Hijgend zei Konijn: ‘Ik voelde me knap alleen ineens, het is dat ik mijn neef Sacha Langoor tegenkwam anders had ik me wel heel ellendig gevoeld’.
Gemakshalve vergat hij maar even te vertellen dat hij van deze neef eigenlijk nog maar net kende. Maar de haas greep zijn kans. ‘ik ben dus Sacha Langoor, een haas, dus de neef van Grijnijn’. Bij het horen van die naam trokken Rodie en de witte konijnen verbaasd hun wenkbrauwen op. ‘Oh ja’ zei Konijn vlug ‘ik heet eigenlijk Grijnijn, maar ik word meestal Konijn genoemd’. ‘Grijnijn is wel gaaf’ zei Kanini, en toen Konijn dit hoorde bloosde hij van blijdschap. Nu had zijn verre neef toch wat goeds gedaan. Haas nam het woord. ‘Waar komen jullie vandaan en waar gaan jullie naar toe?’
Moer nam het op zich om te antwoorden. ‘Wij komen behalve Rodie uit het bos aan de andere kant van de grote heuvel achter het korenveld, en Rodie komt van het bos vlakbij het bosmeer. Het bosmeer is overstroomd en wij konden niet blijven in ons bos vanwege de grijze konijnen, en Konijn, eh Grijnijn is met ons samen op pad gegaan.’
Sacha vertelde door Grijnijn gestoord te zijn in zijn leger waar hij lag te slapen. ‘Ik was erg verrast over het bezoek van mijn neefje’ Tot Grijnijn’s grote geluk vertelde hij niets over de knoop in zijn oren. Sacha vervolgde; ‘Nu weet ik nog steeds niet waar jullie heen gaan!’
Grijnijn besloot open kaart te spelen. ‘Eerlijk gezegd heb ik geen flauw idee! Eerst wilde ik een plek zoeken voor Rodie, omdat zijn huis is verwoest in een storm, en toen kwamen Moer en Kanini erbij doordat de grijze konijnen hen niet langer accepteren omdat zij spierwit zijn.’ Legde Grijnijn uit.

17 het gezelschap weer compleet en groter

Sacha hoorde dit alles met grote belangstelling aan. Zijn ogen begonnen te glimmen van plezier. Dit gezelschap beviel hem wel! Hij deed zijn best om zich zo vriendelijk mogelijk te gedragen. ‘Nu ik dit alles zo hoor, wil ik eigenlijk ook wel met jullie mee. Vinden jullie dat goed?’ Hij keek extra aardig naar Grijnijn, omdat het wel duidelijk was dat die hierover het meeste in te brengen had. ‘Ik weet hier aardig de weg en weet wel een hele mooie plek om naartoe te gaan. We moeten dan wel één keer een weg oversteken, een heel rustige’ verzekerde hij hen toen hij de verschrikte snuitjes zag, ‘En we wachten dan tot het donker is geworden, dan is er geen kip die het ziet!’ Grijnijn dacht even na, vragend keek hij naar Rodie, Moer en Kanini. Ze knikten allemaal instemmend, en dus was het zo besloten. ‘Ga jij dan maar voorop Sacha, maar niet te snel want jij hebt zulke lange stelten..’
Voortvarend ging haas op sjouw met de andere dieren achter zich aan. Eerst gingen ze verder door de beukenlanen, waar geen eind aan leek te komen. Toen liepen ze ineens onder een groep eiken door. Aan de bast ervan hingen allemaal spinnenwebachtige nesten. ‘Niet aankomen!’ waarschuwde Sacha, ‘anders worden de rupsen wakker en dan loop je de hele dag te krabben!
Nu wordt het tijd om te wachten tot het donker wordt, want we zijn nu dicht bij de weg. Zoek een plekje in de buurt om uit te rusten en als het zover is, dan roep ik jullie wel.’
Grijnijn, Moer en Kanini zochten een heuveltje op en groeven in snel tempo samen een holletje uit. Rodie zocht een plekje in een dichtbij staande beuk en Sacha vleide zich neer in een klein delletje in de bodem. Alleen zijn gesnurk was nog te horen, en af en toe in de verte een paar auto’s op de weg.
Stuiterbal Rodie was de eerste die wakker werd en gelijk iedereen wakker maakte. ‘Hee allemaal, ik weet niet hoe het met jullie is, maar ik rammel van de honger! Hier vlak bij heb ik een kastanjeboom zien staan, dus ik ga even eten!’ En met die woorden verdween hij uit het zicht.
Grijnijn die door het lawaai wakker was geschrokken en het holletje uit was gekropen zuchtte. Zou het ooit lukken om het gezelschap bij elkaar te houden? Hij keek nog even in de richting waarin Rodie was verdwenen, maar er was geen spoor van hem te bekennen. Hij liep een klein stukje in het rond; het was nog geen tijd om te vertrekken omdat het nog veel te licht was.
Ineens hoorde hij een kreet vanonder zijn pootjes. En au, iets prikte hem daar behoorlijk.
De kreet was afkomstig van een egel die zich van schrik had opgerold door de ontmoeting met Grijnijn. ‘Sorry egel, ik had je helemaal niet gezien. Je hebt ook zo’n mooie schutkleur hier.’ De egel mompelde nog wat, maar nam wel weer een gewone houding aan. ‘Wat doen jullie hier toch allemaal? Dit is mijn plekje en dan kom jij ineens met een heel gezelschap aanzetten.’ Grijnijn haastte zich om uitleg te verschaffen. Ik ben Konijn de Grijze, en tegenwoordig heet ik Grijnijn. En ik reis samen met Moer, Konijnenmoer, Kanini, haar dochter, Sacha Langoor de haas en Rodie, die eekhoorn, die zojuist even verdwenen is om kastanjes te gaan zoeken om te eten.’
‘Hmpf’ mompelde de egel terwijl hij Grijnijn aankeek. ‘Dan kan die eekhoorn lang zoeken, want dit jaar is er niet één kastanje aan de boom gekomen. Alle kastanje bloesem is eerst bijna bevroren en daarna verdroogd tijdens het voorjaar .’Hij had dit nog niet gezegd of daar kwam Rodie weer tevoorschijn met lege pootjes en nog even hongerig als voorheen. ‘Hier is niet veel te bikken’ zei hij. Geen kastanje te zien!’ En met die woorden plofte hij neer om met een grote schreeuw weer overeind te springen. Hij was bovenop de egel gaan zitten!
De egel keek verontwaardig naar Grijnijn. ‘Zijn jullie allemaal zo onbesuisd of alleen jij en die eekhoorn?’ Grijnijn keek beschaamd. ‘Nogmaals excuses Egel, ook voor mijn vriend Rodie. Hij bedoelt het niet verkeerd.’ ‘Dat mag ik hopen! Ik heb me nog niet voorgesteld, mijn naam is Pegel, en zoals je ziet ben ik een egel.
Maar nu wil ik toch wel graag weten wat jullie hier allemaal komen doen. Grijnijn krabbelde even achter zijn oren voor hij antwoord gaf. De andere dieren waren intussen ook bij hen komen staan, er zorgvuldig voor wakend om niet opnieuw Pegel als zit- of staanplaats te gebruiken.
Grijnijn begon: ‘Wij zijn dus Moer, Kanini, Rodie, Sascha en Grijnijn, we komen uit het bos ver hier achter, en uit het bos bij het meer aan de andere kant, en uit het bos hier dichtbij, en we zijn allemaal op zoek naar een nieuw onderdak en zijn van plan om als het donker wordt de weg over te steken naar het bos aan de overkant om daar verder te zoeken.’
En na die lange toespraak nam Pegel het woord: ‘Kunnen jullie nog extra gezelschap gebruiken? Ik kan heel goed zien in het donker Ik ken het daar aan de overkant een beetje. Een paar keer ben ik overgestoken en dat bos een stukje in gelopen, maar ik durf niet heel goed, omdat ik bang ben voor de auto’s.’
Grijnijn keek de anderen aan, die hun goedkeuring gaven met een knikje. ‘Wees welkom Pegel in ons gezelschap. We wachten nog even tot het echt donker is en dan steken wij over. En zo zaten de dieren zij aan zij in de schemering op het heuveltje vlakbij de weg.

18 het nieuwe bos brengt veel goeds maar ook een afscheid

Intussen was het stikdonker geworden. Sacha die er behoefte aan had zich even wat meer te laten gelden maakte alle dieren die aardig hadden zitten dommelen weer wakker; ‘Kom vrienden, tijd om te gaan. Ik stel voor dat we niet allemaal tegelijk oversteken maar één voor één en dan aan de overkant op elkaar wachten.’
Hij wachtte niet eens op een reactie, maar rende met enorme sprongen de weg over. Rodie volgde hem onmiddellijk en ook hij bereikte de overkant. Grijnijn keek Moer en Kanini aan en zei ‘Gaan jullie nu maar eerst, dan volg ik en daarna Pegel.’ Moer en Kanini zetten hun pootjes op de weg en begonnen te lopen.
Maar toen ze midden op de weg waren, kwam er in de verte een auto aan! Moer liep gewoon door, maar Kanini was gestopt terwijl ze als gehypnotiseerd in de koplampen van de auto keek.
Konijn bedacht zich geen seconde, rende de weg op en trok Kanini net voor de auto weg naar de overkant. Het hart klopte hen in de keel.
Hijgend bracht Kanini uit: ‘Oei Grijnijn, je hebt mijn leven gered’. Grijnijn gaf geen antwoord, maar Moer wel!
‘Domoor, hoe kun je nu ook zo midden op de weg blijven staan? Het had je dood wel kunnen zijn en die van Grijnijn erbij! En met die woorden sloeg ze haar poten om Kanini heen en kneep haar bijna fijn. ‘Rustig nou maar Moer, als je niet uitkijkt knijp je Kanini alsnog dood en dan was de dappere redding door Grijnijn voor niets.’ Zei Sascha
‘Maar nu moet Pegel nog oversteken, pas dan zijn we compleet.’ Nee hoor, dat hoeft niet, terwijl jullie zo moeilijk stonden te doen ben ik rustig overgestoken, dus ik ben er al’ zei Pegel met een vette grijns op het guitige snuitje.
Nu hadden ze eindelijk de tijd om rustig rond te kijken. Het bos waarin ze terecht gekomen waren bestond uit een lange beukenlaan, maar met zijpaden met hoge dennen, hier en daar een bessenstruik, wat eiken, dus heel wat om te verkennen! Rodie kwam als eerste met een idee. ‘Laten we zo’n pad met dennen eens ingaan, want daar zou maar zo een plekje voor mij kunnen zijn om te wonen.’ Nog niet eerder had hij zo duidelijk laten blijken wat hij zocht. Maar Grijnijn stelde voor om eerst maar weer eens even verder uit te rusten, want de oversteek had hen flink wat uitputting bezorgd. En bovendien was het nog nacht. . Gelukkig waren ze het allemaal met dit voorstel eens en zo zochten ze allen snel weer een rustplekje.
Heel vroeg in de ochtend werden ze wakker van het levendig getsjilp van de vele vogels om hen heen. Rodie racete aldoor roepend een eik in en uit: ‘Gaan we nou, gaan we nou? Een dennenpad in, gaan we nou?, gaan we nou?’ Aangezien Grijnijn intussen wel wist dat de eekhoorn niet te stuiten was, besloot hij dan maar toe te geven.
Zo toog het gezelschap verder..
Ineens klonk het: ‘rakketakketakketak’, rakketakketakketak’. Wat was dat? Alleen Rodie keek niet verbaasd, hij keek heel goed om zich heen en wees toen naar één van de grote dennen. ‘rakketakketakketak’ klonk het weer. En toen zagen ze waar het vandaan kwam. Bovenin de boom zat een specht zwoegend een gat uit te beitelen met zijn sterke snavel.’Rakketakketakketak.’
Het begon Grijnijn te dagen. Rodie aasde op een ver laten spechtennest in een mooie hoge den vol met dennenappels met heerlijke zaden! Een mooie samenwerking tussen deze vogel en een eekhoorn. Die knoeide nogal eens met nootjes en zaden waaraan de vogel zich te goed kon doen, en de vogel maakte een mooi hol hoog in de boom! Grijnijn begreep dat ze Rodie hier achter zouden gaan laten om te wonen. En zo gebeurde het ook. Rodie nam afscheid van alle dieren en van Grijnijn nog het meest emotioneel. ‘Kom je me nog een keer opzoeken, Grijnijn? Je weet waar ik woon nu, en het zal vast niet moeilijk zijn om terug te vinden. Als jij onderaan mijn boom roept, dan gooi ik wel een nootje op je kop’ en met die laatste streek verdween hij grijnzend in de den.
Zo trok het gezelschap zonder Rodie verder.

19 een onverwacht weerzien

Allemaal waren ze onder de indruk van het vertrek van Rodie, ze hadden intussen immers al heel wat lief en leed gedeeld. Maar ze moesten niet te lang treuren. Er moesten plannen gemaakt worden! Want zomaar in de wilde weg verder gaan, leek niet zo handig te zijn. Vlak in de buurt was een fraaie heksenkring. Ze gingen in deze cirkel van paddenstoelen staan die net leek een echte vergaderzaal.
Sacha nam als eerste het woord. Met zijn zware stem bromde hij: ‘Mijn voorkeur om te wonen gaat uit naar een veld. Dat mag hei zijn of gras of zoiets als ik er maar een mooi leger kan maken.’ ‘Wat is een leger?’ vroeg Kanini een beetje timide. ‘Dat is een soort kuil, waarin ik een beetje verdekt kan liggen en dus niet te snel te zien zal zijn’ antwoordde Sacha. ‘Nou.’ zei Moer ‘Dat is dus helemaal niets voor ons. Het liefst zoeken wij een heuvel, bijvoorbeeld aan de rand van een heideveld of op een open plek in het bos, waar we mooie gangen uit kunnen graven’.
Grijnijn wilde net het woord nemen toen er boven hun hoofden een flinke windvlaag voelbaar was die ineens stopte. In hun midden stond een prachtige bosuil. ‘Wheeoew’. ‘kreet hij ‘Hallo Konijn! Wat heb ik jou lang niet gezien zeg! Wheeoewheeow! Ken je me nog? Je hebt me geholpen toen mijn broer me uit het nest gekukeld had. Was wel schrikken toen die wolf er ineens naast stond, maar zoals je ziet is het goed met me afgelopen. Ik woon tegenwoordig in dit bos. Heb ik ook geen last meer van mijn vervelende broer. Hoe gaat het met jou?’
De andere dieren keken verbaasd naar het vreemde tweetal. De konijnen vonden het maar eng, en vooral Kanini keek er wat angstig bij. Konijn herstelde snel van de verrassing en riep. ‘Hoi Uilskuiken! Wat leuk om jou weer tegen te komen. Met mij gaat het ook wel goed hoor. Ik heet tegenwoordig Grijnijn en dit zijn Moer, Kanini en Sacha Langoor en verder nog Pegel de egel, die is er als laatste bijgekomen. Er was ook nog een eekhoorn bij ons, Rodie, maar die is in het dennenbos achtergebleven.’ De uil verwerkte deze informatie.
Toen onderschepte Grijnijn een verlekkerde blik van het Uilskuiken op Kanini. ‘Haal het niet in je hoofd Uilskuiken. Want dan ben je met mij nog niet klaar! Verschrikt keek de Bosuil op. ‘Sorry, was niet mijn bedoeling, is mijn instinct. Maar aan vrienden van mijn vrienden kom ik echt niet hoor! En hij boog verontschuldigend zijn kopje naar Kanini. Zij keek de bosuil nog wat wantrouwig aan, maar werd een stuk kalmer.
De Bosuil vertelde dat hij geen uilskuiken meer was maar tot een volwassen uil was uitgegroeid. Nu zou hij liever bij zijn echte naam genoemd willen worden: ‘Ik heet Strix’ Dat is mijn “dure” naam: “Strix”, dus voor mij Strix’.
‘Oké ik noem je Strix. Zeg kun jij ons iets meer over dit bos vertellen?’ Grijnijn keek Strix vragend aan. De uil draaide zijn kopje eens wat heen en weer en begon te vertellen. ‘Dit is hier een allemachtig mooi stukje bos. Mooi om door te vliegen, veel plekken om je te verstoppen, voldoende om te eten, veel levendigheid, want er zijn nog veel meer dieren. Er zijn stukken loofbos, en stukken naaldbos zoals jullie vast al hebben gezien. Maar er zijn ook stukken hei, en vennetjes en weiland en..’
Grijnijn wist voldoende. In dit bos konden hij en zijn vrienden ongetwijfeld een plekje vinden om te settelen. ‘Dankjewel Strix, fijn dat we je zijn tegengekomen en dat je ons zoveel hebt kunnen vertellen. Daar kunnen wij tenminste wat mee. Komaan vrienden, we gaan verder op verkenning in dit veelbelovende bos!’
En zo ging het vijftal weer op pad terwijl hoog boven hen Strix een stuk met hen meevloog. Het pad liep door het loofbos. Het steeg en daalde van tijd tot tijd een beetje. Af en toe namen ze even rust en aten wat van de planten die her en der stonden. De ochtend en de middag gingen voorbij. Het bos raakte langzaam gevuld met avond- en nachtgeluiden…En onder de beschutting van een groepje struiken vonden ze een prima plek om de nacht door te brengen. 

20 moer vertelt…

Het was een heldere nacht. Boven hun kopjes was tussen de boomkruinen door een mooie sterrenhemel te zien. Ze sliepen geen van vijven. Grijnijn begon zachtjes te praten. ‘Zeg Moer, ik vraag me toch af, hoe jij en Kanini beland zijn in het door de grijze konijnen bewoonde bosgebied en hoe jullie op het idee zijn gekomen van die “Salon voor konijnen in een kleurenidentiteitscrisis”. Hij keek Moer en Kanini vragend aan.
‘Wel’, zei Moer ‘dat is een lang verhaal, maar we hebben de tijd, dus luister maar. Ik kom oorspronkelijk uit het “grijze konijnenbos.” Grijnijn keek verbaasd, maar zei niets. ‘Ik had acht broertjes en zusjes, en ik was de enige met een spierwitte vacht en rode oogjes. Mijn moeder was helemaal verbaasd over mij. Hoe kon dat nu? Mijn papa was grijs, zij was lichtgrijs, mijn acht broertjes en zusjes waren grijs, en ik? Ze ging naar de Raadgever om uitleg, want ze wist zeker dat ze niets had gedaan wat dit kon verklaren. De Raadgever legde haar uit dat ik een zogenaamde albino was. Een albino wordt zo geboren. Het was iets met gebrek aan pigment of zoiets, een moeilijk woord voor kleurstof en daarom was ik wit, net als mijn oma vroeger.’
Grijnijn hoorde het met veel belangstelling aan. Ook Sacha Langoor was muisstil aan het luisteren. ‘Zo groeide ik op. Mijn broers en zusjes gingen allemaal de wijde wereld in, Mijn mama en papa waren een jaar of wat later doodgegaan. Ik bleef in het hol wonen omdat het voor een wit konijn veel gevaarlijker is om buiten te zijn dan voor grijze. En daar voelde ik mij thuis. Op een dag stond een prachtig licht bruingrijs konijn voor het hol. Hij was zo mooi! Hij heette Rammel. En hij was zo lief voor mij!’ Bij die woorden welde er een traan op in haar ooghoek die langzaam over haar snuitje rolde. ‘Hij kwam bij mij wonen en we kregen samen zes kinderen. Allemaal waren ze grijs, de een wat lichter dan de ander, maar één was er spierwit net als ik en dat was Kanini. Alle kinderen gingen het hol uit, maar Kanini hield ik bij mij, omdat ook zij eigenlijk altijd in gevaar was, omdat ze spierwit was.’
Grijnijn bedacht stiekem dat Kanini bij hem niet in gevaar zou zijn. Hij zou echt wel goed voor haar zorgen!
Moer ging verder. ‘Rammel ging op een dag het hol uit om eten te zoeken, maar hij kwam niet terug. Die dag niet, en de dag erna niet, en na een week nog steeds niet. We stonden er alleen voor, We hadden bijna geen eten meer. het is dat Raadgever af en toe wat bracht, anders waren we verhongerd. Kanini en ik waren helemaal op onszelf aangewezen.
We zaten toen echt in een crisis. Een konijnen-kleuren-identiteitscrisis! We besloten daarom maar ons eten te gaan verdienen door konijnen die licht van kleur tot helemaal wit waren te helpen om zo goed mogelijk voor zichzelf te zorgen; Hoe ze extra voorzichtig konden zijn om niet te worden opgemerkt door roofvogels of roofdieren enzovoort’ We bedachten samen met Raadgever de “Salon voor konijnen in een kleuren-identiteitscrisis”. In ruil voor eten konden we zo andere konijnen helpen.
En toen stond jij Grijnijn, ineens in onze salon met je vraag naar een ander kleurtje. Kanini hoorde wat je wilde en snel gaf ik haar stiekem een map met een berg papier erin. We hoopten je af te schrikken met vragen, vragen en nog meer vragen, en dat lukte gelukkig. En toen je over de drempel in de modder viel en daarna schoonspoelde door de regen droop jij letterlijk af!’ Ze lachte hierbij eventjes.
Grijnijn voelde zich wel gegeneerd toen hij dit hoorde.
Kanini raakte hem even zachtjes aan en zei: ‘Trek het je niet aan hoor! Wij vonden het best wel akelig om het zo te doen.’
Grijnijn snapte nog steeds iets niet. ‘Waarom zijn jullie dan niet in de Salon gebleven maar met mij en Rodie meegegaan?’ Moer keek verdrietig naar hem. ‘Raadgever had ons gewaarschuwd. Er waren steeds meer grijze konijnen in het bos die jaloers geworden waren op ons succes. Ze vonden het maar niks dat zij erop uit moesten om eten te zoeken. Ze begrepen totaal niet dat wij met onze witte vacht altijd veel meer gevaar liepen dan zij als wij buiten ons hol waren.
De grijze konijnen werden steeds vijandiger tegen ons. En daarom besloten Kanini en ik toen je weer voor ons hol stond met jou en Rodie mee te gaan. Want het was wel duidelijk dat jullie niet bij ons konden blijven wonen.’
Met die woorden beëindigde Moer haar verhaal, ze was duidelijk moe geworden. En zo vielen de dieren eindelijk in een verdiende slaap, op weg naar een nieuwe dag…. 

21 sacha vertelt en grijnijn vult aan

De dag ging voorbij en de dagen regen zich aaneen. De drie konijnen hadden intussen een mooi gangenstelsel uitgegraven in de heuveltjes tussen het groen.
De haas had het zich gemakkelijk gemaakt in een ondiepe kuil tussen twee heuvels door daar wat blad en takken heen te slepen. Daar had hij zijn leger gemaakt.
De egel scharrelde een beetje in het rond maar zocht zijn heil meestal onder een bergje bladeren tussen de struiken.
Maar elke dag als het avond werd kwam het vijftal bij elkaar zitten, soms zwijgend, soms vertellend wat hij of zij had meegemaakt.
Op een mooie avond zei Moer tegen Sacha: ‘Je hebt nu al veel gehoord over mij, Kanini en Grijnijn, maar over jou weten we nog niet bar veel, behalve dan dat je af en toe wat bazig doet, maar ik betwijfel of je zo wel echt bent. Vertel nu eens wie je bent en wat je mee hebt gemaakt.’ En, Pegel aankijkend, ‘jij bent ook binnenkort aan de beurt!’
Sacha had door dat hij er nu echt niet onderuit kwam en begon te vertellen. ‘Mijn naam is niet altijd Sacha geweest. Vroeger heette ik gewoon Langoor. Maar ik vond mijn naam maar niks. Ik kom uit een gezin van hazen, die allemaal Langoor werden genoemd. Wij woonden in het heideveld tegen de grote helling bij het beukenbos, ongeveer waar Grijnijn en ik elkaar voor het eerst tegenkwamen. Ik woonde daar samen met mijn vader en moeder, mijn twee broertjes en twee zusjes. Het werd daar steeds gevaarlijker voor ons, omdat er ossen waren komen wonen. Dat had de bosbeheerder geregeld. Toen was het gedaan met onze rust!’ Sacha keek alsnog heel boos op het moment dat hij dat vertelde.
‘Mijn vader en moeder wilden daar niet weg, maar ik was het zat om elk moment van de dag op te moeten letten of er niet toevallig een os op mijn lijf dreigde te trappen, en dan heb ik het nog niet eens over alle keren dat mijn leger helemaal onder de koeienstront zat!’
Grijnijn kon zich de verontwaardiging van Sacha daarover helemaal indenken. Hem schoot de actie van Moeder Koe te binnen, die meende vlak voor zijn neus haar behoefte te moeten doen. Bllèèk, wat was dat smerig geweest!.
Sacha ging verder; ‘Op dat moment besloot ik niet langer Langoor te zijn, maar Sacha Langoor en ervandoor te gaan. En toen kwam ik dus Grijnijn tegen. Van wie ik ook nog lang niet alles weet hoor!’
Grijnijn kon er niet onderuit, hij moest vooral Sacha en Pegel ook bijpraten over zijn eerdere avonturen.
Hij begon maar bij het begin; zijn behoefte aan een ander kleurtje, het advies van de Raadgever, de eerste keer in de salon, de val in de modder, de regen, zijn mooie eigen hol, de ontdekking van het mooie bos om hem heen, het uilskuiken, de wolf, Moeder Uil, het korenveld, de bloemen, Moeder Koe met haar smeerboel, de sloot, de zwempartij dankzij het idee van Rikker de kikker, en de redding door de staart van Pake de hengst, het hol in de wei en de vlucht voor de vos, de wandeling door de moestuin, het kippenhuis met Kiepeen, -twee, -drie, -vier en Vader Kukel, en mevrouw Boer die hem onbewust behulpzaam was, de zonsondergang, de tocht langs de sloot die alsmaar groeide, het meer, de storm, de ontmoeting met Rodie, de overstroming, de omgevallen boom, de redding, de terugkeer met Rodie naar het oude bos, en weer op reis omdat ze daar niet langer konden blijven, opnieuw langs de Salon en weer op pad, deze keer ook met Moer en Kanini,
Pff, hij werd alleen al moe van zijn eigen verhaal. Maar Sacha had met grote belangstelling geluisterd. ‘Dankjewel Grijnijn, dat jij mij dit alles hebt toevertrouwd. Ik begrijp nu heel wat beter hoe jij in elkaar zit, en ook dat je best een moedig, maar ook een lief konijn bent.’ Grijnijn begon te blozen over zoveel lof. Het was maar goed dat het intussen donker was geworden. Tijd om te gaan slapen. Hoog boven de bomen hoorden ze Strix zachtjes roepen in de nacht.

22 een zoektocht?

Nu was het de beurt aan Pegel.
Die voelde zich best een beetje zenuwachtig bij het idee zichzelf zo bloot te moeten geven. Bij de gedachte alleen al gingen al zijn stekels overeind staan. Maar aangezien hij zelf had besloten zich aan te sluiten bij het eigenaardige gezelschap vond hij dat zij ook wel recht hadden op zijn verhaal. En op een mooie heldere en frisse avond hadden ze hun kringetje weer gevormd.
Pegel ging er eens goed voor zitten, en stak vervolgens van wal.
‘Ik ben geboren in het bos aan de overkant van de weg. Ik heb nog één broer en twee zussen, maar waar die zijn weet ik niet. Toen ze oud genoeg waren zijn ze hun eigen weg gegaan. Zo gaat dat meestal bij egels. Daarna bleef ik alleen over bij mijn vader en moeder, totdat ik oud genoeg was om voor mezelf te gaan zorgen. Pegel slikte even tot hij verderging ‘Mijn vader en moeder gingen op een avond naar de overkant van de weg, diezelfde die wij met z’n allen zijn overgestoken, toen er ineens een vrachtauto aankwam en die heeft ze allebei aangereden. Dat hebben ze helaas niet overleefd.’ Het kwam er beetje verdrietig uit.
Bij Kanini liepen de tranen over haar snuitje bij het horen van dit verschrikkelijke verhaal. Snikkend zei ze: ‘arme Pegel, om zo maar ineens wees te worden, wat ontzettend is dat. En je broer en je zussen weten van niets hierover? Zij moeten dit toch ook weten?’ Ze keek de dieren rondom haar aan. ‘Vinden jullie ook niet? We moeten toch naar ze op zoek?’ Ze aarzelden allemaal even voordat er een reactie kwam. ‘Pegel heeft toch zijn broer en zussen nódig?’ Kanini onderstreepte haar pleidooi met brede gebaren van haar witte pootjes.
Vleiend keek ze Grijnijn aan, die daar natuurlijk niet tegen bestand was. Dapper antwoordde hij, daarbij vragend naar Pegel kijkend: ‘Ja allicht, maar hoe dan?
Waar moeten we beginnen, Pegel, wat vind jij?’ Pegel was een beetje geschrokken van de heftige reactie van Kanini. Het was tenslotte al even geleden. Hij was al een volwassen egel. Maar.. de vragen van Kanini raakten toch wel een gevoelige snaar. Hij zou misschien best wel graag nog een keer zijn broer en zussen willen zien. Een beetje stuntelig bracht hij uit: ‘ja ik wil ze best graag weerzien denk ik, ook al ben ik nu al lang oud genoeg om voor mijzelf te zorgen. Maar hoe ik dat moet aanpakken zou ik echt niet weten.’ Dat laatste kwam er steeds aarzelender uit..
De dieren zaten in het kringetje na te denken.
Ineens verbrak Pegel de stilte. ‘Ach nee, vrienden, bij nader inzien gaan we dit niet doen’ Hij lichtte zijn pootje waarschuwend op toen Kanini bezwaar wilde maken. ‘mijn broer en zussen waren al heel lang weg toen mijn vader en moeder verongelukt zijn. Zij hebben al lang en breed een eigen leven opgebouwd, misschien zelfs wel met een egelgezin en egelkindjes.
Ze hebben onze vader en moeder al een hele lange tijd niet meer gezien, en het is echt niet nodig om ze nu ineens onrust te bezorgen. Als ik ze ooit een keer toevallig tegenkom is het oké, maar ik hoef ze echt niet op te gaan zoeken. Je bedoeling is heel lief Kanini, maar zoals jullie met elkaar verder zijn gegaan ga ik ook verder met jullie en dan zie ik wel hoe het zal lopen.’
De dieren sputterden nog een beetje maar nadat Grijnijn ze erop had gewezen dat Pegel hier het meest in te zeggen had legden ze zich erbij neer. En even later gingen ze er letterlijk bij liggen en vielen in diepe slaap. Af en toe was het ‘Wheeoew’ te horen van Strix die boven hun rustplaats rondcirkelde en in het donker van nacht zijn kreet liet horen.

23 van een kat die niet voor de poes is

Grijnijn mompelde een beetje in zichzelf. Hij wiebelde met zijn pootjes, strekte ze uit en trok ze weer in. Alsof hij in zijn slaap oefeningen deed.
Maar toen schrok hij ineens wakker. Er klopte iets niet! Hij telde ineens acht grijze pootjes aan zijn lijf. Hij strekte zijn voorpootjes en zag hoe er vier gestrekte voorpootjes te zien waren.
Toen schudde hij zijn achterpootjes los en voelde een heel gewriemel onder zich. Een warm grijs lijfje had zich helemaal onder hem gewrongen, waardoor het net leek of Grijnijn niet vier, maar acht pootjes had! Toen hoorde hij wat. Een wat klaaglijk klinkend geluidje, ongeveer als ‘mieaauw’.
Het lijfje onder hem maakte zich van hem los. En tot zijn verbazing stond voor hem ineens een grijs beestje waarvan de haren alle kanten op wezen. ‘Wie mag jij dan wel zijn en wat ben jij voor een beest dat ineens onder mij terecht is gekomen?’ Grijnijn keek het grijze diertje doordringend aan.
‘Mieaaw, ik heet Kauka’ Schuddend met het hele lijf zodat de haren in het rond vlogen vertelde hij. ‘ik had het zo koud. Ik dacht dat jij m’n moeder was omdat je dezelfde kleur hebt als ik.’ Grijnijn keek nog eens goed in het ochtendlicht en inderdaad, het dier had bijna dezelfde kleur als hij.
‘Wat doe jij hier in het bos? Waar kom je vandaan?’ Het beestje keek Grijnijn een beetje bang aan. ‘Ben je boos? Ik ben verdwaald, ik ben een beetje weggelopen van het huis waar ik woon met mama poes en m’n broers en zusjes.’
Grijnijn schudde even met z’n kop. ‘Nee ik ben niet boos, meer verbaasd. Jij bent dus een kat! Maar wat moet ik nou met jou?’
Intussen waren Pegel, Kanini, Moer en Sacha ook wakker geworden van alle onrust. Ze keken verbaasd naar het vreemde grijze duo.
Kauka keek met een schuin gehouden kopje naar de dieren die om hen heen stonden. Hij hield een beetje extra afstand van Pegel die er met zijn scherpe stekels best wat eng uitzag.
Hij had niet in de gaten dat zij hem ook een beetje raar vonden. ‘Ik weet niet waar ik naar toe moet, want ik ben helemaal verdwaald en ik heb geen idee hoe ik terug moet gaan.’
Goede raad was duur. Wat nu? Kauka wist de weg terug niet meer, en dus zag het ernaar uit dat hun groep de afgelopen nacht met een nieuw lid uitgebreid was.
‘Kauka, hoe moet jij nu voor jezelf zorgen? Waar haal jij je eten vandaan, en is je moeder niet ongerust?’ ratelde Grijnijn. Nog niet eerder had hij te maken gehad met een dier dat niet in het wild opgegroeid was en dus niet voor zichzelf kon zorgen zoals de anderen in het gezelschap dat wel zo’n beetje konden.
‘Ik vang af en toe een muis; die zijn hier toch ook wel? En ik drink water uit een plas of zo.’ Kanini rilde even bij de gedachte aan een arme kleine muis in de klauwen van de kat, maar Moer keek haar vermanend aan. ‘Je moet een dier niet veroordelen om hoe hij is hoor! Een kat vangt nu eenmaal muizen, dat hoort erbij.
Dat jij nu liever worteltjes of zoiets eet, daar kan Kauka niets aan doen.’
Sacha grinnikte even. ‘Niet iedereen is vegetariër hoor! Pegel eet insecten, en Strix haalt zijn snavel niet op voor een mals wit…’
Grijnijn gaf Sacha een stevige por. ‘Hou je mond jij en gedraag je!
Voorlopig moet Kauka zich maar bij ons aansluiten. Het bos is groot genoeg voor ons allemaal’ En zo werd er verder geen woord meer aan vuil gemaakt. Kauka hoorde erbij.
Even later stonden Pegel en Kauka gebroederlijk naast elkaar water te lebberen uit een plas terwijl de konijnen en de haas zich te goed deden aan een struikje groen dat ze zojuist hadden ontdekt.
Kauka paste zich al snel aan het bonte gezelschap aan. Hij struinde rond in de omgeving en bleef soms uren weg. Hij vertelde niet waar hij allemaal uitgehangen had, maar de dieren vermoedden dat hij zijn kostje op die manier wel bij elkaar zocht. Grijnijn achtte hem daar wel slim genoeg voor. Ja, ze vormden een mooie club samen, zo bedacht hij.

24 de herfst doet zijn intree

Grijnijn wendde zich tot Kanini terwijl ze samen op de uitkijk zaten, ‘denk jij nog weleens aan Rodie? Ik ben benieuwd hoe het met hem gaat en of hij het een beetje kan redden in zijn eentje.’
‘Ik denk dat hij misschien wel een nieuwe vriend of … misschien wel een vriendin gevonden heeft’ zei ze met een schalkse knipoog tegen Grijnijn.
Grijnijn dacht even na. Bedoelde Kanini nu dat Rodie misschien wel een vrouwtje was tegengekomen? Het leek hem wel een gaaf idee. Hij zag het al voor zich; Rodie met zijn vriendin en misschien nog een stel kleine eekhoorntjes eromheen. Dat beeld stond hem wel aan.
De dieren leefden al een hele poos samen op de mooie plek die ze ontdekt hadden. Maar het werd wel steeds lastiger om eten te vinden. Struikjes werden steeds zeldzamer. Insecten waren moeilijker te vinden en de bosmuizen verstopten zich goed.
De dagen werden korter en de nachten langer en kouder.
Op een zekere morgen kwam Pegel niet meer tevoorschijn van onder zijn bij elkaar gegraaide berg van bladeren en takjes. Grijnijn ging naar hem op zoek en vond hem in een diepe slaap waaruit hij niet wakker te krijgen was.
Eerst dacht hij dat Pegel dood zou gaan, maar gelukkig zag hij dat het diertje wel rustig ademhaalde. Hij deelde zijn ongerustheid met de andere dieren.
Moer wist hem te vertellen dat Pegel nu in winterslaap was gegaan en niet wakker zou worden tot het voorjaar weer was aangebroken. Wat was het toch fijn dat Moer zoveel wist over de dieren in het bos!
De eiken, beuken en andere loofbomen en struiken om hen heen kleurden in de meest prachtige tinten rood en goud en oranje. De naaldjes van de lariksen verkleurden naar een vriendelijk zachtgeel. Alleen de dennen en de sparren behielden hun groene kleur.
De dieren waren ieder voor zich blij met al dat moois om hen heen. Ze merkten wel dat ze steeds minder tijd hadden overdag om ervan te genieten. Het werd immers vroeger donker. En ’s morgens duurde het veel langer voor het licht werd.
Grijnijn en Kanini trokken er wel eens samen op uit om te genieten van het mooie landschap met de prachtige bomen en het uitgestrekte heideveld. Ze renden erdoorheen, duikelden over de struikjes, en stonden dan weer hijgend stil.
Op zekere dag werd het nog veel vroeger donker dan anders, en de dieren zochten een beetje angstig hun beschutte plekjes op. Het begon ineens ontzettend te waaien. De bomen bogen diep in de wind en de bladeren wervelden als in een draaimolen in het rond. De wind groeide uit naar een heftige storm. Vanuit hun holen hoorden ze het kraken van boomtakken die afbraken door het natuurgeweld.
Sacha had zijn leger verruild voor een plekje tussen de wortels van een oude boom. Ineens werd hij opgeschrikt door een enorm geraas. De boom waaronder hij zich had verstopt viel met een enorm gekraak om. Onder de wortels was niets meer te zien van zijn veilige hazenleger, maar alleen nog maar een enorme boomstronk die op z’n zij lag. De stronk was zo gigantisch dat Sacha zijn kop helemaal achterover moest houden om de bovenkant ervan te zien. Zijn hartje klopte als een razende in zijn borstkas, zó erg was hij geschrokken.
Grijnijn, Moer, Kanini en Kauka en zelfs de wakker geschrokken Pegel stonden om hem heen.
Het gevaar was nog altijd niet geweken, om hen heen kraakten de bomen nog steeds en de grond trilde onder hun pootjes van alle geweld. Veel zagen ze niet, want het was inmiddels nacht. Grijnijn probeerde zich verstaanbaar te maken voor de andere dieren. ‘We moeten maken dat we hier wegkomen. Ik denk dat we de meeste kans maken om dit te overleven als we ons tussen de dennen en sparren verschuilen. ‘Kom mee!’
En voordat hij was uitgesproken rende hij gevolgd door zijn kameraden naar de rand van het naaldbomenbosje. Ze zochten een enigszins beschut plekje. Grijnijn had gelijk, hier leek het inderdaad wel veiliger.
En zo zochten en vonden de dieren die nacht een beetje veiligheid. De volgende dag zagen ze pas wat de storm allemaal aangericht had. Alle bladeren waren van de bomen gewaaid, alles was kaal, ook de lariksen waren helemaal naaldloos geworden. Alleen de dennen en sparren hadden hun naalden nog.
De grond lag bezaaid met beukennootjes, eikels en bessen, door de wind afgerukt. Ook lagen her en der takken en takjes. Nu de storm was gaan liggen zochten Grijnijn, Kanini en Moer hun holen op die gelukkig heel waren gebleven. Daarom besloten ze om daar maar flink wat eetbare spullen in op te slaan voor de tijd waarin niet veel vers eten te vinden zou zijn. Zelfs Sacha deed mee in de verzamelwoede.
Alleen Kauka trok een eigen plan. ‘Ik blijf gewoon op jacht gaan in de omtrek. Ik weet jullie wel weer terug te vinden.’ En zo trok hij er dagelijks op uit.
Sacha maakte een nieuw leger en Kauka verzamelde een bed met zachte lariksnaalden onder de stronk van de omgewaaide boom.
Pegel de eekhoorn had opnieuw een stapel bladeren en takjes verzameld en zich deze keer definitief teruggetrokken voor zijn winterslaap. Strix liet zich af en toe nog horen met zijn schrille kreten. Zo vonden ze allen hun rust weer terug.

25 gestolen bomen, een mensenfeest en vuurwerk

De dieren werden af en toe een beetje opgeschrikt door groepjes mensen die door het bos wandelden. Maar die waren zo dom, dat ze ons dierengezelschap totaal over het hoofd zagen. De mensen liepen alleen maar over de grote paden, die juist door de dieren zorgvuldig werden vermeden. Bovendien maakten ze een lawaai van jewelste, zodat ze al van verre te horen waren. ‘Ik maak me geen zorgen!’ zei Sacha met enige bravoure. ‘Is ook niet nodig hoor, ze zijn alleen maar lastig als ze hun troep achterlaten.’ merkte Kauka op. ‘En de meeste mensen houden wel van dieren.’ Grijnijn had toch nog wat bedenkingen. ‘Je kunt het nooit zeker weten hoor. Laten we blijven uitkijken!’
Op een dag kwam er een groep mannen het bos in die niet leken op groepjes wandelaars die ze steeds zagen. Deze mannen waren gewapend met bijlen en zagen, en tot hun schrik zagen ze dat ze een groot aantal van de sparren omzaagden en op platte karren meenamen het bos uit!
Ineens waren ze hun beschutting kwijt. De loofbomen waren kaal, en veel van de naaldbomen waren verdwenen. Kauka wist uit de verhalen van zijn moeder hoe het zat. ‘Ze hebben een stel sparren gerooid. Die zetten ze in hun huizen en gebouwen neer en ze noemen het een kerstboom en die versieren ze dan met lichtjes en allemaal glinsterende dingen.’ Kanini keek hem ongelovig aan. ‘Echt waar hoor! Dat doen mensen met kerstfeest. Omdat het bos nu zo kaal is kun je heel ver weg kijken, tot in de huizen toe. Let maar eens op! Grijnijn bedacht dat Kauka dit wel eens goed zou kunnen hebben. Die had tenslotte bij de mensen gewoond. Hij besloot Kanini te vragen om weer een keer samen met hem op de uitkijk te gaan zitten.
En zo zaten Grijnijn en Kanini samen op een wat hoger plekje uit te kijken naar de huizen in de verte. Daar verschenen steeds meer driehoekige vlekken verlichting in de kamers, dat moesten dan wel de kerstbomen zijn. Het was een mooi gezicht. Ook hoorden ze ver weg een aantal mensen samen zingen. Niet de liedjes van de wandelaars die ze weleens hoorden, maar wel bijzondere liedjes. Ze zongen over een man en een vrouw zonder huis. En over een baby in een stal met dieren erbij. En over herders en schapen, en over engelen. Dat kerstfeest had wel wat bijzonders!
De volgende dag was het heel erg druk in het bos. Het was koud, het zonnetje scheen en daarom waren wel heel veel mensen aan de wandel gegaan. Ook deze keer ontdekten ze de dierengroep niet.
Grijnijn en Kanini zaten in de nacht een paar dagen later weer eens uit te kijken over de hei, en naar de huizen in de verte. Ineens werden zij opgeschrikt door een enorm lawaai. Schoten, knallen, fluitende geluiden, wat was dát? De lucht leek wel in brand te staan met allemaal gekleurde vonken, rood, blauw, groen, zilver, goud. Een prachtig maar ook heel beangstigend gezicht. Bij elke knal verborg Kanini haar kopje in de vacht van Grijnijn. Strix was neergestreken in een boom dicht bij hen, en viel op enig moment van schrik van zijn tak af.
Kauka kwam aangeslopen. Ook nu weer wist hij raad. ‘Rustig maar, het is ver genoeg weg en het is niet gevaarlijk voor ons. Dit doen de mensen ook. Ze noemen het vuurwerk.
Daarmee vieren ze dat het oude jaar voorbij is en worden de kwade geesten weggejaagd. Het nieuwe jaar is zojuist begonnen.’ De dieren vonden het wel fijn dat Kauka wist hoe het zat. Het was wel een heftige gebeurtenis geweest. Al die lichtjes aan de hemel, en al die herrie, en al die kleuren. Het was mooi, én angstig!
Grijnijn dacht nog eens terug aan het bos waar hij, Kanini en Moer vandaan waren gekomen. Daar hadden ze van het kerstfeest en van het vuurwerk nooit wat gezien. Het was vast verder weg van de mensen.
Hij realiseerde zich ineens dat ze nu kennelijk dichter bij de mensen waren komen wonen. Kon dat wel zo blijven? Daar moest hij nog maar eens een keer goed over nadenken.

26 de winter komt op kousenvoetjes

Grijnijn werd langzaam wakker. Het was heel licht in zijn hol.
Gelukkig was zijn naaldennestje lekker warm, maar zodra hij zijn neusje in de lucht stak voelde hij dat het heel koud was. En het was doodstil. Geen enkel geruis was te horen. Hij werd nieuwsgierig waarom het zo licht was. Hij schudde de naalden van zich af, rekte zijn pootjes en liep naar de ingang. Maar… die was dicht! Hij duwde zachtjes tegen wat de ingang versperde. Brrrr, dat was kkkoud. Hij duwde nog een keer en kon toen zijn pootje erdoorheen steken.
Vol verbazing keek hij om zich heen. Alles was wit. Geen boomtakken meer te zien, geen verdorde heidestruikjes, geen sparren en dennen, alleen maar bulten met een witte laag erop.
Boven hem strekte een helderblauwe lucht zich uit. Achter zich hoorde hij een zachte zucht van verrukking. ‘Oh wat prachtig, Grijnijn! Dat moet nou sneeuw zijn. Daar heeft Moer mij weleens over verteld.’ Grijnijn knikte. Inderdaad. In de afgelopen nacht was er een dikke laag sneeuw gevallen die alles in de omgeving had bedekt.
Hij genoot ook van wat hij zag. Hij had al wel eerder een winter meegemaakt, maar een dikke laag sneeuw had hij nog nooit zo gezien. Er was wel eens een verdwaalde sneeuwbui geweest, maar nooit zo’n indrukwekkende laag als nu.
Hij zag nu dat er al andere dieren de sneeuw hadden ontdekt. Rondom het hol ontdekte hij allemaal sporen van kraaienpootjes. En het leek erop dat Sacha zich die ochtend ook al aan een wandeling in de sneeuw had gewaagd. Zijn voetsporen waren tamelijk herkenbaar.
Moer kwam bij hen staan. ‘Wat mooi hè jongens? Het is wel koud, maar ik kan hier wel van genieten hoor.
Kauka mopperde een beetje. ‘brr het is koud en nat aan mij pootjes en ik hou niet zo van kou en nat. ‘Ineens ‘plof’ daar viel een pluk sneeuw van een boomtak af op Kauka’s rug. ‘Meraauw’ schreeuwde hij, en sprong met vier poten tegelijk in de lucht van schrik.
Sacha grinnikte van een afstandje. En ook Grijnijn, Moer en Kanini konden hun lachen niet inhouden.
Kauka lachte een beetje schaapachtig als een boer met kiespijn. Maar hij liet zich toch meeslepen in de algehele vrolijkheid. Het duurde niet lang of alle dieren rolden om en om in de sneeuw en duwden de anderen er onder. Het ging gepaard met een heleboel pret en herrie. Zelfs de vogels lieten zich niet onbetuigd en badderden zich in de rulle sneeuw.
Moer haalde wat bessen uit het hol en strooide deze voor de vogels neer. Gretig deden ze zich tegoed aan deze lekkernijen. Het leek wel feest! Een winterfeestje. De rest van de dieren voedden zich met wat ze in de holen hadden opgeslagen en zo werd het een heerlijke dag.
Tegen de middag moesten ze zich allemaal weer goed verstoppen want ook de mensen vonden het wandelen in de sneeuw wel heel leuk. Ze brachten een soort kistjes mee waar kinderen op zaten die ze met zich mee trokken. En bij een stukje waar een helling in het landschap was gleden de kinderen op de kistjes over de sneeuw naar beneden.
Hun pret was zo aanstekelijk, dat ook de dieren er vrolijk van werden. Ze bleven zich goed verstoppen maar gluurden wel steeds in de richting van de spelende mensen.
Kauka stond midden op een pad in het bos toen hij plotseling werd opgemerkt door één van de kinderen.
Een meisje riep, terwijl ze naar Kauka wees: ‘Papa, mama, kijk eens daar, wat een lieve poes!’ Ze maakte zachte lokkende geluidjes: ‘psss, psss, pssss, kom dan poes!’
Kauka keek nieuwsgierig in haar richting en liep pootje voor pootje naar het kind toe.
Ze begon hem zachtjes over zijn kopje te aaien, en onbewust begon Kauka haar kopjes te geven.
‘Mam, pap, kijk nou! Hij vindt me leuk! Mag ik hem meenemen? Want er is helemaal geen huis in de buurt, hij is vast verdwaald.’ De ouders keken elkaar aan en besloten Kauka mee te nemen om uit te zoeken waar hij eigenlijk thuishoorde. En zo verdween Kauka uit hun midden.

27 lente en nieuw leven

Verslagen kropen ze terug in hun holen. Sacha onder de stronk, Moer, Grijnijn en Kanini in één van de gangen. Ze waren allemaal in de war door de onverwachte en plotselinge verdwijning van Kauka. Ook al was hij nog niet zo lang bij hen, toch misten ze hem allemaal. Ze hoopten dat hij op een goede plek zou zijn terechtgekomen Ze hadden wel begrepen dat hij bij de mensen meer op zijn plek zou zijn dan bij hen.
Grijnijn vleide zich op zekere avond neer op zijn berg naalden in het hol. Ineens klonk er een zacht stemmetje. ‘Grijnijn, ik heb het zo koud. Mag ik alsjeblieft bij jou in je hol logeren?’ Grijnijn kreeg het warm van plezier. Hij maakte een uitnodigend gebaar naar zijn naaldenstapel, wiebelde een beetje om het plekje iets groter te maken en zei: ‘Kom hier maar liggen Kanini, dan krijg je het vanzelf warm’. En zo genoten ze van elkaars gezelschap in het knusse hol.
Niet al te lang daarna vielen ze in een diepe slaap.
Moer die op enig moment even wakker was geworden kwam door het hol gelopen. Ze glimlachte bij zichzelf om wat ze zag, zei niets en ging snel weer naar haar eigen plekje.
De dieren hadden het goed in deze winter in het bos. Er was genoeg te eten omdat ze zich zo goed voorbereid hadden.
Kanini sliep nog altijd bij Grijnijn in het hol en door de andere dieren werden zij nu definitief als een paar beschouwd. Moer vond het prima. Ze was gek op haar dochter en Grijnijn had haar hart gestolen. Ze wist allang dat Grijnijn een oogje op Kanini had gehad en nu was alles op z’n pootjes terecht gekomen.
Kanini was wel wat gegroeid en trager geworden de laatste weken. Moer begreep wat er aan de hand was voordat Grijnijn en Kanini het zich realiseerden. ‘Zeg jongens, binnenkort zal dit hol veel te klein zijn, daar moeten jullie wel wat aan doen hoor!’ Ze keken haar aan en ineens drong het tot hen door.
Samen gingen ze aan de slag en onder het toeziend oog van Moer groeven ze snel een extra stuk van het hol uit. Onder de sneeuw vandaan sleepten ze extra naalden naar binnen. En ook Moer droeg haar steentje bij.
Buiten smolt de sneeuw heel langzaam weg. De bomen en struiken kwamen nog kaal onder de sneeuwdeken tevoorschijn, en de dagen werden langzaamaan een klein beetje langer. Vanonder een grote stapel bladeren hoorden ze een zacht gescharrel en ineens was Pegel er weer. Hij knipperde nog een beetje met zijn oogjes tegen het schelle licht. ‘Hai allemaal, fijn jullie weer te zien!’ Ze begroetten hem enthousiast.
Ze brachten hem op de hoogte van het vertrek van Kauka toen hij in zijn winterslaap zat. Pegel was er niet rouwig om. Hij had Kauka voor lief genomen, maar was niet echt aan hem gehecht geraakt.
In het konijnenhol stond iets groots te gebeuren.
Kanini plukte uit haar vacht zoveel mogelijk loszittende haren en maakte daar een warm plekje van in de hoek van het hol en op een mooie morgen kwamen de konijnenkindjes één voor één ter wereld. Het waren er vijf in totaal. Grijnijn wist niet hoe hij het had! Ineens was hij vader geworden van een groot gezin! De jonkies waren nog kaal en roze toen ze er net waren.
Op aanwijzing van Moer leerde Kanini voor ze te zorgen. En dat ging prima. Ze groeiden snel en na een dag of wat kregen ze allemaal een verschillend kleurtje; zwart, wit, grijs, bruin en gevlekt.
Het werd tijd om ze voor te stellen aan de dierenkameraden. Grijnijn en Kanini sleepten ze één voor één het hol uit, en Grijnijn kreeg de eer om ze allemaal bij naam te noemen:
‘Lieve Pegel en Sacha, Hier zijn Darko, Witje, Grijo, Bruno en Spotje, drie zonen en twee dochters van Kanini en mij!’ De dieren sloegen met hun pootjes op de grond van plezier. ‘Gefeliciteerd’ klonk het luid. Ze waren allemaal heel erg blij voor hun konijnenvrienden.

28 een ramp en een levensles

Kanini en Grijnijn waren druk met de verzorging en opvoeding van hun kroost. De jonge konijnen moesten nog heel veel leren over het leven in het bos en op de hei. Alles leek geweldig mooi. Het voorjaar brak langzaam verder aan. Er waren wel koudere dagen, maar soms scheen er ook een heerlijk zonnetje dat de omgeving verwarmde.
De bomen en struiken lieten steeds meer uitbottende knoppen zien. Er lag een lichte groene waas over de eerst zo kale bomen. Een nieuwe bladerdek ontstond in de meest fantastische tinten van bijna lichtgevend groen tot diep donkergroen. De jonge konijnen groeiden intussen als kool! Alleen Witje bleef achter. Ze groeide uit tot een heel rank klein konijntje. De dieren genoten van al het nieuwe in het bos en gingen graag op onderzoek uit in de nabije omgeving.
Op een kwade dag sloeg het noodlot toe. Bruno en Spotje lagen te luieren in het hol, Witje, Darko en Grijo liepen ervoor te duikelen en te springen. Kanini riep ze toe: ‘niet te ver weg hoor, en kijk goed om je heen.’
Grijnijn stond een oogje in het zeil te houden bij het spel van zijn kroost, maar voor hij er erg in had, was het al gebeurd. Een windvlaag en een hoog gierend geluid, en onderaan de klauwen van een grote havik bungelde Witje. Haar hoge angstige piep was nog even te horen en daarna verdwenen de vogel en zij tussen de boomtoppen. Grijnijn gilde het uit van schrik.
Kanini en Moor stoven het hol uit om te kijken waar deze paniek vandaan kwam. ‘Witje’ bracht Grijnijn uit, terwijl hij in de verte wees. ‘Een havik heeft haar te pakken gekregen en nu is ze weg!’ Kanini keek hem met wijd open gesperde oogjes van de schrik aan en Moer riep snel de andere jongen terug naar het hol en duwde ze één voor één met een vaart naar binnen.
Diep verslagen zaten de volwassen konijnen en de andere dieren bij elkaar op de mooie plek waar zij zich zo veilig hadden gevoeld. Kanini was ontroostbaar. En Grijnijn wist zich geen raad. Hij vroeg zich af wat hij had kunnen doen om deze ramp te voorkomen. Moer probeerde hen te troosten, maar dat lukte natuurlijk niet. Pegel scharrelde onbeholpen een beetje bij hen vandaan. En Sacha had ineens geen grote mond meer.
Opeens kwam Strix de bosuil aangevlogen. De dieren schrokken heftig van hem. Ook hij was immers een roofvogel? ‘Wees maar niet bang. Van mij hebben jullie op dit moment niks te vrezen.’ zei hij. ‘Maar vertrouw er niet op dat dat altijd zo zal blijven.’ Strix legde het hen uit: ‘Die havik deed niets anders dan wat hem door zijn instinct werd ingegeven. Hij moet ook zorgen voor zichzelf en voor zijn gezin, en haviken eten nu eenmaal vlees. Witje was al veel kwetsbaarder door de kleur van haar vacht. Weten jullie nog dat ik bijna mijn oog op jullie Kanini had laten vallen? Zo zit onze natuur in elkaar, dat kunnen wij roofvogels ook niet helpen. Pas goed op, kijk rond, blijf waakzaam. Dat is het enige dat ik jullie aan kan raden.’ En met deze wijze woorden vloog hij weer bij hen weg.
Dit is dus het leven in het bos begrepen ze ineens. Dieren hebben elkaar nodig. Om elkaar te helpen. Om samen te werken. En soms komen dieren op een heel bijzondere manier samen, zoals zij hadden meegemaakt. Maar dieren zijn er niet alleen voor vriendschap en gezelligheid. Ze dienen ook als voedsel voor elkaar, hoe akelig dat ook lijkt.
En dieren die anders of zwakker zijn maken minder kans dan de sterkere dieren. Het onbezorgde leventje was voorbij. Ze hadden het samen heel bijzonder gehad, hoe verschillend ze ook waren. Maar nu zou alles anders worden.

29 tenslotte

Na de schokkende en rampzalige gebeurtenis in het voorjaar hernam het leven zijn loop. De zomer brak aan. En langzaam viel het gezelschap uit elkaar.
Pegel was de eerste die vertrok. ‘Vrienden’ zo sprak hij, ‘het wordt tijd dat ik mijn eigen familie ga stichten, ik moet op zoek naar een vrouwtje om samen kindertjes mee te krijgen, zo voel ik dat nu.’ En met die woorden verdween hij uit hun midden. In de verte zagen ze hem verdwijnen over het heideveld.
Sacha bracht het op zijn eigen manier. Op zekere avond stond hij voor hen: ’toedeloe jongens! De natuur roept mij, en dan moet ik maken dat ik weg kom.’ En met grote sprongen verdween hij in de verte.
De seizoenen wisselden elkaar af.
De jonge konijnen waren intussen volwassen geworden. In de buurt hadden ze ook andere konijnen gevonden waarmee ze samen nieuwe gezinnen gevormd hadden.
En zo woonde er op de rand van het bos en de heide een grote kolonie konijnen met meestal een grijze kleur, maar ook witte, zwarte, bruine en gevlekte kwamen voor. Grijnijn en Kanini hadden in de loop van de tijd ok nog meer jongen gekregen en grootgebracht.
Moer was veranderd van een stoer groot wit konijn in een magere oude dame. Ze at steeds minder, bewoog steeds minder en bleef meestal in het hol liggen. Ze bemoeide zich niet meer met de jonge konijnengezinnen.
En op een dag vond Kanini haar ingeslapen in een hoekje. ‘Het was haar tijd’ zei ze en kroop even dicht tegen Grijnijn aan. ‘Nu ben ik dus echt Konijnenmoer geworden’.
‘Deze eretitel heb jij nu verdiend, Kanini’ antwoordde Grijnijn. En samen maakten ze het hol met Moer erin dicht.

EINDE